14 juni 2023
‘Het gebied recht voor je, dat reikt van ongeveer je hoofd tot je heupen, noemen we de gebarenruimte. Dat is de ruimte die in NGT wordt gebruikt om woorden te gebaren, maar ook bijvoorbeeld om werkwoorden te vervoegen, grammaticale relaties weer te geven en personen te introduceren in een verhaal.
NGT is echt een andere taal dan het Nederlands; het heeft een eigen grammatica. In NGT gebruik je bijvoorbeeld de ruimte om uit te drukken wat het onderwerp en wat het lijdend voorwerp is van een werkwoord. Als je wilt zeggen ‘De man belt de vrouw’, plaats je bijvoorbeeld de man links en de vrouw rechts in de gebarenruimte, maak je een gebaar dat ‘bellen’ betekent, en gebaar je vervolgens van links naar rechts om aan te geven dat de man degene is die belt.
Ook bijvoorbeeld om terug te verwijzen naar iemand over wie je het eerder hebt gehad, maak je in NGT gebruik van de ruimte. In het Nederlands zou je naar iemand terugverwijzen met een persoonlijk voornaamwoord, bijvoorbeeld ‘hij’, maar in gebarentaal wijs je gewoon naar de plek in de gebarenruimte waar je die persoon als eerste hebt ‘neergezet’. Handig, want dan is meteen duidelijk wie je precies bedoelt – terwijl in het Nederlands soms niet duidelijk is over welke ‘hij’ je het hebt.’
‘Hoe gebaarders de ruimte gebruiken om naar mensen, dieren en dingen te verwijzen, en welke ongeschreven regels daaraan ten grondslag liggen, weten we niet precies. Krijgen dieren bijvoorbeeld een andere plek in de gebarenruimte dan mensen? En in hoeverre is dat aan regels gebonden? Dat zijn dingen die ik in mijn Veni-project probeer uit te vinden.
Het is bekend dat links en rechts belangrijk zijn om referenten te introduceren waarnaar je later kunt terugverwijzen. Maar de gebarenruimte is veel meer dan dat; soms wordt ook het centrum van de ruimte gebruikt. Het lijkt erop dat dat vaak gebeurt als het gaat over niet-levende voorwerpen, zoals een huis. En in bijvoorbeeld Catalaanse Gebarentaal wordt daarnaast veel gebruik gemaakt van de verticale dimensie, om aan te geven hoe specifiek iets is. Verwijs je naar een heel specifieke referent (‘díe man’), dan wijs je laag, maar als het gaat over ‘een of andere man’, wijs je hoger. Ik ben benieuwd of dat ook geldt voor NGT.’
Krijgen dieren een andere plek in de gebarenruimte dan mensen, en in hoeverre is dat aan regels gebonden?
‘Ik onderzoek dus al die verschillende dimensies – links-rechts, centrum en daarbuiten, en de verticale dimensie – en hoe die zich tot elkaar verhouden. Uiteindelijk wil ik op basis van mijn bevindingen een driedimensionaal model creëren, waarbij ik al die regio’s in de ruimte kan koppelen aan eigenschappen van referenten – wel of niet menselijk, levend of niet-levend, bepaald of onbepaald.
Daarnaast ben ik van plan om deze nieuwe theoretische kennis samen met AI-studenten praktische toepassingen te geven. Bij het SignLab, waar taalwetenschappers samenwerken met AI-onderzoekers, ontwikkelen we onder meer avatars die kunnen vertalen van geschreven Nederlands naar NGT. Zo kan een avatar bijvoorbeeld automatisch gegenereerde reisinformatie gebaren. Nieuwe kennis over de grammatica van NGT, zoals uit mijn onderzoek, is nuttig om dit soort systemen nog beter te laten aansluiten op de praktijk.’
‘Toen ik tijdens mijn bachelor Liberal Arts and Sciences voor het eerst een vak kreeg over gebarentaal, werd ik er meteen door gegrepen. Ik vond het fascinerend dat er wereldwijd heel veel verschillende gebarentalen bestaan, en dat al die talen er wel heel verschillend uitzien, maar toch allemaal uitingen zijn van dezelfde taalcapaciteit die wij als mensen hebben. Daarom ben ik me verder gaan specialiseren op het gebied van gebarentaal, eerst in mijn onderzoeksmaster Linguistics aan de UvA en daarna in een promotietraject en een postdoc.
In mijn andere postdoc-project onderzoek ik samen met collega’s hoe gebaarders vraagzinnen maken. Volgens de literatuur trekken gebaarders altijd hun wenkbrauwen omhoog als ze een ja/nee-vraag stellen, maar we weten dat dat in de praktijk niet altijd het geval is. Wij zoeken uit wat voor gebaren en gezichtsuitdrukkingen er in verschillende contexten worden gebruikt om vragen te markeren.
Uit onze data blijkt bijvoorbeeld dat veel gebaarders hun mondhoeken naar beneden bewegen als ze geen idee hebben. En we zagen ook dat ze bij vragen soms juist hun wenkbrauwen laten zakken, en ook weleens tegelijkertijd hun neus ‘fronsen’ – vooral als ze conflicterende informatie hebben gekregen. Dat heeft best veel weg van gezichtsuitdrukkingen die sprekers van het Nederlands in zo’n geval kunnen hebben. We willen dan ook uitzoeken hoe dat zit in het Nederlands: in hoeverre worden daar soortgelijke gezichtsuitdrukkingen gebruikt in vergelijkbare situaties? Mijn verwachting is dat het gebruik hiervan in gesproken taal meer optioneel is en in gebarentaal veel systematischer, omdat gezichtsuitdrukkingen daar echt andere dingen vervangen – zoals intonatie.’
‘De laatste tijd is er veel aandacht voor NGT; twee jaar geleden is het erkend als officiële taal. En je ziet steeds vaker een gebarentolk, zoals bij de corona-persconferenties. Dat is belangrijk, want wat veel mensen waarschijnlijk niet beseffen, is dat voor veel doven het Nederlands de tweede taal is. Voor sommige doven is Nederlandse ondertiteling daardoor moeilijk te volgen – ze hebben die tolk dus echt nodig.
Nederland was laat met het erkennen van haar gebarentaal als officiële taal; in veel landen om ons heen gebeurde dat veel eerder. Door de geschiedenis heen is het gebruik van gebarentaal hier lange tijd ontmoedigd. Dove kinderen werden bijvoorbeeld gedwongen te spreken in plaats van te gebaren. En ook nu nog komen veel doven niet of nauwelijks in aanraking met NGT.
In Nederland is het gebruik van gebarentaal lange tijd ontmoedigd.
Tegenwoordig krijgen veel dove kinderen een cochleair implantaat (CI), een gehoorprothese die geluid nabootst. Als gevolg daarvan is ook het beleid veranderd; de meeste dove kinderen gaan nu naar reguliere scholen en leren daar geen NGT meer. Aan de ene kant is er dus steeds meer aandacht voor NGT, maar aan de andere kant wordt het gebruik ervan minder door de opkomst van de CI’s. Ik denk dat blijvende aandacht voor NGT heel belangrijk is. Een CI werkt niet voor iedereen en in iedere situatie even goed. Gebarentaal is vaak natuurlijker en toegankelijker.’
Marloes Oomen is universitair docent en is verbonden aan de onderzoeksscholen ACLC en ILLC. In april 2022 kreeg ze een Veni-subsidie toegekend voor haar project ‘Cat – there. Soap – where? Abstract use of space in Sign Language of the Netherlands’. Oomen is ook verbonden aan het SignLab Amsterdam.