26 oktober 2023
Sinds 2006 zijn Nederlandse scholen in het basis- en voortgezet onderwijs verplicht om burgerschapsonderwijs aan te bieden. Anke Munniksma en Remmert Daas, van de programmagroep Onderwijswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, doen onderzoek naar deze vorm van onderwijs en de burgerschapscompetenties van jongeren. Eén van hun projecten is de International Civic and Citizenship Education Study (ICCS) waar Nederland sinds 2009 aan deelneemt. In deze studie worden kennis, houding en gedrag van leerlingen uit het tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs en de invulling van het burgerschapsonderwijs onderzocht.
In burgerschapsonderwijs moeten leerlingen leren hoe ze in een vrij, democratisch land leven, met respect voor anderen. ‘Het gaat bij burgerschapsvorming om kennis, houding en vaardigheden’, legt Daas uit. ‘Leerlingen moeten bijvoorbeeld leren wat het verschil is tussen de Eerste en Tweede Kamer, oefenen in democratische activiteiten, maar ook leren om naar elkaars mening te luisteren en om te gaan met mensen die van hen verschillen’. ‘Er zit dus zowel een politieke als sociale component aan deze vorm van onderwijs’, vult Munniksma aan.
‘De aandacht voor burgerschapsonderwijs past in een langere ontwikkeling en kwam rond de jaren ’90 op de voorgrond. De sociale en emotionele ontwikkeling van kinderen kreeg in die jaren steeds meer aandacht, vooral door de toenemende culturele diversiteit in de samenleving en grote zorgen over sociale cohesie. Kinderen moesten gaan leren hoe zich in een diverse samenleving democratisch te gedragen. Zo kwam langzamerhand de term “burgerschap” op en werd het een wettelijke taak voor scholen om hier aandacht aan te besteden’, legt Daas uit.
‘Het burgerschapsonderwijs komt bij veel Nederlandse scholen maar moeizaam van de grond en is gestagneerd’, vertelt Munniksma. ‘Nederland nam deel aan de International Civic and Citizenship Education Study (ICCS) en hieruit bleek dat de competenties van leerlingen, onder andere wat betreft hun democratische kennis en stemintenties, en de invulling van burgerschapsonderwijs achterbleven bij vergelijkbare landen.’
Als belangrijke verklaring noemen Daas en Munniksma dat de wet te vrijblijvend is opgesteld en er veel onduidelijkheid voor scholen is hoe het onderwijs in te vullen. Dit werd ook opgemerkt door oud-minister Slob, die in 2019 de burgerschapswet in het onderwijs heeft aangescherpt. Dit betekent dat scholen vanaf augustus 2021 een heldere visie moesten hebben op burgerschapsvorming en in alle leerjaren hier op doelgerichte wijze invulling aan moeten geven. ‘Hiermee wordt het voor scholen duidelijker wat er van ze verwacht wordt. Al zal er naast een aangescherpte burgerschapsopdracht ook aandacht besteed moeten worden aan de toerusting van docenten om dit goed vorm te kunnen geven.’, zegt Daas.
Naast een te vrijblijvende wet, staat volgens Daas en Munniksma de vroege selectie in het Nederlandse schoolsysteem op gespannen voet met de doelen van burgerschapsonderwijs. ‘Vanuit de burgerschapsopdracht worden scholen als plek gezien waar leerlingen sociale en maatschappelijke vaardigheden kunnen oefenen die nodig zijn om deel te nemen aan de pluralistische samenleving’, legt Munniksma uit. ‘Diversiteit binnen klassen is dan van belang, want juist in divers samengestelde groepen kunnen leerlingen leren de discussie aan te gaan en denkbeelden uit te wisselen met leeftijdgenoten met verschillende achtergronden. Maar op het vmbo zijn leerlingen met lager opgeleide ouders en leerlingen met een migratieachtergrond nog steeds oververtegenwoordigd, en op de havo en het vwo ondervertegenwoordigd. Dit beperkt de mate waarin die discussie en uitwisseling en het overbruggen van verschillen kan worden geoefend. Wanneer we met burgerschapsonderwijs sociale cohesie in de samenleving willen bevorderen, moeten we dus ook aandacht schenken aan de gevolgen van deze vroege selectie.’
Nu de verkiezingen voor de deur staan, is de vraag hoe het gesteld is met de stemintentie van de jongeren. Bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen was de jongerenopkomst van 80% een flinke stijging van de voorgaande verkiezingen (67%). Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen vulde minder dan de helft van de jongeren een stembrief in: 43%.
'Omdat jongeren vaak op andere partijen stemmen dan oudere mensen, kan een hogere deelname van jongeren wel wat uitmaken voor de verkiezingsuitslag’, vervolgt Munniksma. ‘Daarom zijn er de afgelopen jaren verschillende initiatieven geweest om jongeren naar de stembus te krijgen. Uit ons onderzoek weten we dat burgerschapsonderwijs, door het organiseren van democratische activiteiten op school, ook bij kan dragen aan de intenties van jongeren om te gaan stemmen. ’
Op 28 november, amper een week na de verkiezingen, worden de bevindingen van een nieuwe ronde ICCS ronde gepubliceerd. Remmert Daas is enthousiast: ‘In de nieuwe bevindingen komen we meer te weten over de politieke betrokkenheid van jongeren. Zeer interessant om te zien hoe het nu gesteld is met het burgerschapsgevoel onder deze doelgroep.’