De meeste mensen hebben een smartphone en gebruiken die elke dag. Dat geeft een schat aan informatie over ons gedrag en over onze gezondheid. Aan de Harvard T. H. Chan School of Public Health onderzoek ik hoe data van smartphones een beter inzicht in medische vraagstukken kan geven, bijvoorbeeld over risico op zelfdoding, over herstel na operaties of bij dodelijke spierziekten. Ik richt me daarbij vooral op data die smartphones automatisch verzamelen, bijvoorbeeld het aantal stappen dat iemand zet, mobiliteit en slaappatronen, aangevuld met vragenlijsten die deelnemers invullen.
Bèta-gamma heeft mij een stevige basis gegeven voor mijn ontwikkeling in deze vakgebieden. In mijn eerste jaar had ik bijvoorbeeld logica, wetenschapsfilosofie, evolutieleer en calculus. Op Harvard profiteer ik nog dagelijks van deze kennis. Toen ik een seminar bijwoonde van een wetenschapshistoricus, dacht ik terug aan de colleges van Chunglin Kwa. Als ik statistische methodes aanpas voor de gigabytes aan smartphone data die we onderzoeken, gebruik ik de matrix-berekeningen die ik op dinsdagochtend op Science Park leerde. Als ik overleg heb met artsen die onze smartphone app gebruiken voor hun onderzoek, is het fijn dat ik hun ‘taal’ kan spreken. Die vaardigheden zijn bijzonder nuttig, ook als je na Bèta-gamma bij de overheid of in het bedrijfsleven gaat werken.
Ik kijk met veel plezier terug op mijn studietijd bij Bèta-gamma, zowel op de inhoud, als op de contacten met medestudenten. Omdat je na je eerste jaar de de meeste vakken bij een andere opleiding volgt (je ‘major’), zou je verwachten dat de contacten snel verwateren. Niets is minder waar. Het delen van een interdisciplinaire interesse (en de hechte studievereniging) scheppen een bijzondere band. Ook vanuit Amerika heb ik nog regelmatig contact met mede-Bèta-gamma’s uit allerlei jaren, met docenten en met medewerkers van het Instituut voor Interdisciplinaire studies.