Interview met officier van justitie Willem Nijkerk
19 december 2022
Willem Nijkerk kwam bij het Openbaar Ministerie terecht via een hoogleraar aan de VU in Amsterdam bij wie hij als student-assistent had gewerkt. Hij startte als stafjurist bij het hoofdkantoor in Den Haag en werd in 2002 officier van justitie. Als kind was Willem al gefascineerd door criminaliteit en wilde hij ‘later’ iets bij de politie of justitie gaan doen. Van 1989 tot 1995 studeerde hij rechten aan de UvA. ‘Een heel andere tijd dan nu’, zegt hij. Tijdens zijn studie was er weinig aandacht voor het Openbaar Ministerie en zag hij nooit een rechtbank van binnen. Ook heeft hij nooit een mondeling examen gehad in de 6 jaar dat hij studeerde. ‘Het was allemaal nog weinig praktijkgericht. De UvA was rommelig, maar het had wel zijn charme.’ De Oudemanhuispoort was een bijzondere locatie, ondanks dat er junks gestolen fietsen verkochten voor 5 gulden. Groen en geel ergerde Willem zich aan medestudenten die zo’n fiets kochten. ‘Dan heb je net een college strafrecht gevolgd, en koop je vervolgens een gestolen fiets. Wat doe je dan in godsnaam bij de rechtenfaculteit?’
Een officier moet veel dingen tegelijk kunnen doen. ‘Op een doorsnee werkdag neem je wel 60 beslissingen. Je moet onderscheid kunnen maken tussen wat echt goed moet en wat even minder goed mag. Je neemt niet alleen juridische, maar ook ethische, praktische en collegiale beslissingen.’ Een beginnend officier haalt eerst een zittingsvaardigheidsbewijs om naar zittingen te mogen. Het opleidingstraject is individueel maatwerk: de een is in 1 jaar klaar, de ander in 3 jaar. ‘Je moet afgestudeerd jurist zijn met civiel effect en 3 tot 6 jaar praktijkervaring hebben als advocaat, bedrijfsjurist of wetgevingsjurist.’ Er zijn ook banen voor jonge juristen die net aan hun carrière beginnen. Zij worden bijvoorbeeld parketsecretaris of beleidsmedewerker. Of adjunct-officier van justitie. ‘Die mogen een deel van de zitting doen, bijvoorbeeld bij de politierechter. Maar nog niet de meervoudige kamer met 3 rechters, waar ernstigere zaken worden behandeld.’
De taak van het Openbaar Ministerie is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het komt erop neer dat het OM de enige instantie is die kan beslissen of iemand strafrechtelijk vervolgd wordt. ‘Het leuke van dit werk in Nederland is dat we een actievere rol hebben dan in bijvoorbeeld het Angelsaksische systeem, waar de politie bepaalt welke zaken worden opgepakt. Bij een ernstig strafbaar feit zijn wij vanaf het begin af aan betrokken.’ De officieren van justitie leiden het opsporingsonderzoek. ‘Dat betekent dat je samen met de politie beslist wat we gaan doen: telefoons afluisteren, doorzoekingen, welke getuigen we gaan horen, wanneer we de verdachte gaan aanhouden. Je gaat ook mee met doorzoekingen. Het is niet alleen bureauwerk.’
Willem is niet bang in zijn werk, al ziet hij de mens in zijn slechtste vorm. ‘Je hebt regelmatig te maken met lijkvindingen: mensen die zelfmoord hebben gepleegd, verongelukt zijn of in het water zijn gevallen en verdronken. Dan moet je als officier van justitie beslissen of er een sectie moet worden gedaan om te kijken of het om een misdrijf gaat. Daarvoor moet je heel veel details weten, soms ga je er zelfs naartoe. Dus zie je veel treurigheid en menselijk leed.’ Hij vertelt dat de manier waarop medewerkers van het OM omgaan met heftige zaken is veranderd. ‘Twintig jaar geleden hoorde het bij je werk en moest je er niet te veel over zeuren. Er werden soms harde grappen gemaakt als stresshantering. Tegenwoordig gaan we er professioneler mee om.’ De officieren letten op elkaar en vragen of ze zittingen aankunnen of hulp nodig hebben. Er bestaat een collegiaal opvangteam met een paar toegewijde, empathische collega’s die zorgen voor hun collega’s bij ingrijpende zaken. ‘Kinderpornozaken zijn bijvoorbeeld altijd erg heftig, zeker met bewegende beelden en geluid’, legt Willem uit. ‘Die moet je soms bekijken om een zaak goed bij de rechter te kunnen behandelen. We proberen het zo te organiseren dat je niet in je eentje die beelden moet bekijken, maar dat je dat samen met iemand kunt doen.’ Willem is zelf lang leidinggevende geweest. ‘Als ik dit soort zaken moest verdelen, dan checkte ik: vind je het oké om deze zaak te doen? Hierin zijn we beter geworden bij het OM. Dat maakt ook dat ik dit een prettige omgeving vind om in te werken.’
Sinds een jaar werkt Willem als hoofd bij het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD). Er werken drie officieren van justitie, waarvan hij er één is, en vijf adviseurs en ondersteuners. Het expertisecentrum adviseert discriminatieofficieren in de 10 parketten van het land. Verder behandelt het centrum zelf de discriminatiezaken van Amsterdam en omstreken. Er worden klassieke discriminatiezaken behandeld volgens de 6 discriminatieartikelen die het Wetboek van Strafrecht kent: bijvoorbeeld groepsbelediging, aanzetten tot discriminatie en aanzetten tot haat. Maar ook gewone zaken met een discriminatieaspect passeren de revue. ‘Een steen door de ramen is een vernieling. Een steen door de ramen bij een homostel omdat ze homoseksueel zijn is nog steeds een vernieling, maar met een discriminatoor aspect. Voor ons is het van belang om te weten of dat aspect er is, omdat we dan een hogere straf eisen. We vinden het erger dat je een raam vernielt bij iemand vanwege zijn geaardheid dan uit baldadigheid.’ Het zijn lastige zaken, omdat het vaak niet zo zwart-wit is. Daarom zoekt het LECD het goed uit. ‘Het OM doet aan waarheidsvinding. We proberen onbevooroordeeld naar een zaak te kijken. Pas als wij uit getuigenverklaringen, WhatsApp-gesprekken of iets anders kunnen afleiden dat iets bijvoorbeeld vanwege iemands geaardheid is gedaan, kunnen we dat aannemen. Soms wordt er te snel een conclusie getrokken.’
Er is vaak sprake van botsende grondrechten. ‘Vrijheid van meningsuiting is een grondrecht, maar het verbod op discriminatie net zo goed. Ook bestaat er het recht op betoging. Dat botst natuurlijk weleens. Dat is in coronatijd heel duidelijk geworden.’ Willem laat een foto zien van demonstranten in concentratiekamppakken. Ze dragen een Jodenster met ‘ongevaccineerd’. ‘Wat deze anti-coronamaatregeldemonstranten zeggen is: wie niet gevaccineerd is, wordt net zo behandeld als de Joden in de Tweede Wereldoorlog. Een belachelijke vergelijking. Er zijn 6 miljoen Joden vergast omdat ze Joods waren. Dat is echt van een andere orde dan dat je als ongevaccineerde niet naar de kroeg mag. Maar dit mag je zeggen in Nederland. Het valt binnen de vrijheid van meningsuiting. Er worden geen negatieve conclusies over Joden getrokken. Wij kijken met alle wetsartikelen en jurisprudentie naar wat je wel en niet mag zeggen.’ In de coronatijd zijn er ook grenzen overschreden. Willem toont een foto van Mark Rutte en Hugo de Jonge gekleed als SS-officieren, met als titel ‘Vaccinazi’s’. ‘Hiervan hebben we gezegd: dit is strafbaar. Je mag forse kritiek hebben op de regering. Maar het moet wel een zeker doel dienen. Dit is zo grof: je zegt eigenlijk dat wat Rutte en De Jonge doen net zo erg is als wat de nazi’s hebben gedaan. Dat vinden we te ver gaan. Maar je mag best zeggen: onze regering is fascistisch. Het is een dunne lijn, maar we proberen het altijd goed uit te leggen.’
Wat de officier van justitie er persoonlijk van vindt, is niet relevant. ‘In mijn werk kijk ik er als jurist naar. Ik doe aan waarheidsvinding, dat is de kern van mijn werk.’ Willem kijkt professioneel naar alle zaken die hij onder ogen krijgt. ‘Dat doe ik gelukkig niet alleen. Bij lastige, gevoelige zaken heb je altijd reflectie met je collega’s. Bij media- of politiekgevoelige zaken beleggen we steeds vaker landelijke reflectiekamers, waar ook mensen die niet rechtstreeks bij de zaak betrokken zijn kijken of je het wel bij het rechte eind hebt en tegenspraak bieden.’
Na 26 jaar bij het Openbaar Ministerie bevalt het werk Willem nog steeds. Toen hij begon, was het OM een gesloten organisatie. Nu gaan de luiken veel meer open, merkt hij. ‘Er is een serie op tv geweest, De Aanklagers, van Coen Verbraak. Die biedt echt een kijkje in onze wereld. Ook is er net een boek verschenen van journalist Paul van Liempt, Misdaad en straf in de polder. Zo’n boek was 15 jaar geleden ondenkbaar geweest. Vijftig officieren van justitie die vrijuit spreken zonder persvoorlichter erbij.’