8 april 2025
‘Er is veel discussie over de bijwerkingen van anticonceptie, maar er is weinig onderzoek naar wat we eigenlijk bedoelen als we over “bijwerkingen” praten,’ vertelt Algera. ‘In mijn onderzoek heb ik de verschillende manieren in kaart gebracht waarop zowel anticonceptiegebruikers als zorgverleners kennis over bijwerkingen tot stand brengen en onderbouwen.’
Algera interviewde 17 anticonceptiegebruikers, 9 zorgverleners en observeerde 11 anticonceptieadviseurs. ‘Wat opviel was dat zorgverleners en patiënten bijwerkingen fundamenteel anders benaderen. Zorgverleners denken in termen van meetbare risico's op medische problemen, zoals trombose, hoofdpijn of misselijkheid. Gebruikers beschrijven daarentegen vaak ervaringen die veel minder concreet zijn.’
Wat voor ervaringen dit zijn? Dat is soms moeilijk te verwoorden. ‘Veel vrouwen zeggen dingen als “ik voelde me niet mezelf” of “het voelde alsof er een sluier werd opgelicht toen ik stopte met hormonale anticonceptie”. Deze persoonlijke ervaringen staan ver af van wat zorgverleners als bijwerkingen herkennen.'
In haar onderzoek identificeerde Algera drie manieren waarop vrouwen hun bijwerkingen valideren. 'Eerst heerst er een intuïtief gevoel dat er iets niet klopt. Daarnaast experimenten vrouwen zelf, bijvoorbeeld door te stoppen met anticonceptie om te zien of klachten verdwijnen. Ten slotte zoeken ze bevestiging bij anderen, vaak via sociale media.', geeft Algera aan.
Een van de deelnemers aan het onderzoek had jarenlang last van vaginale schimmelinfecties. Haar huisarts zei dat er geen verband was met de pil, maar toen ze stopte met hormonale anticonceptie, verdwenen de infecties. Na het starten van een nieuwe relatie begon ze weer met de pil. De infecties kwamen terug. Voor haar was dit het bewijs, maar haar arts ontkende het verband.
Zorgverleners hebben een andere benadering in het kennen van bijwerkingen. Algera vertelt: ‘Ze maken onderscheid tussen wetenschappelijk bewijs en wat ze zien als “onwetenschappelijke claims”. Ze zijn bezorgd over online misinformatie en het placebo-effect, waarbij patiënten bijwerkingen ervaren omdat ze deze verwachten.’
Toch zag Algera ook dat zorgverleners tijdens consulten vaak een andere aanpak hanteren. ‘Ik noem het “klinisch experimenteren”. Zorgverleners experimenteren samen met de patiënt om te ontdekken wat werkt. Een praktijkassistent die ik observeerde tijdens anticonceptieconsulten zei: “We gaan samen kijken wat past. We proberen iets en als het niet werkt, dan gaan we over op iets anders.”’
Volgens Algera kan het ontkennen van patiëntervaringen negatieve gevolgen hebben. 'Wanneer zorgverleners de link tussen een klacht en anticonceptie niet erkennen, kan dat het vertrouwen schaden. Zo nam een deelneemster de adviezen van artsen minder serieus.’
Dit draagt bij aan een groeiende kloof tussen anticonceptiegebruikers en zorgverleners. Steeds meer vrouwen zijn huiverig voor hormonale anticonceptie. Zorgverleners zien dit als het resultaat van desinformatie, maar door deze houding kunnen ze onbedoeld het wantrouwen juist vergroten.
Als oplossing pleit Algera voor gezamenlijk experimenteren. ‘Het is nodig om open te staan voor wat de anticonceptiegebruiker meebrengt aan kennis en ervaring. Het is een proces waarbij beide partijen hun expertise inbrengen, zonder dat de ene vorm van kennis boven de andere wordt gesteld.’
Algera hoopt dat haar onderzoek bijdraagt aan betere communicatie tussen zorgverleners en patiënten. ‘Ik zou heel graag willen dat anticonceptiegebruikers die liever geen hormonen gebruiken en professionals die anticonceptiezorg verlenen dichter bij elkaar komen. Door op een open manier het gesprek over bijwerkingen aan te gaan, is het mogelijk die kloof te verkleinen.’