4 april 2023
‘Er zijn heel veel verschillende actoren betrokken bij kansengelijkheid in het onderwijs die op allerlei manieren met elkaar samenwerken’, legt Koekkoek uit. ‘Denk aan ouders, leraren, schoolleiders, bestuurders, wethouders, beleidsmakers, mensen in de bibliotheek. Iedereen die ook maar iets met onderwijs te maken heeft, speelt een eigen rol met eigen belangen. Een ouder wil bijvoorbeeld dat diens kind het beste uit zichzelf kan halen, ook wanneer dat betekent dat niet alle kinderen dezelfde kansen krijgen. Terwijl een leerkracht juist laatste belangrijk vindt; dat alle leerlingen gelijke kansen krijgen.’
Als je mensen vraagt wat ze met kansengelijkheid bedoelen, krijg je uiteenlopende antwoorden
Deze betrokkenen vullen kansengelijkheid en het doel waar ze naar streven volgens Koekkoek verschillend in. ‘Als een beleidsrapport vermeldt “wij zijn voor kansengelijkheid” zal iedereen het daarmee eens zijn. Maar als je mensen vervolgens vraagt wat ze hier precies mee bedoelen, krijg je uiteenlopende antwoorden. Bijvoorbeeld dat kansengelijkheid betekent dat we gelijk moeten behandelen en alle leerlingen even veel tijd en aandacht moeten geven. Of juist dat kansengelijkheid om gelijke uitkomsten gaat en we daarom compensatie moeten geven aan leerlingen die het door hun achtergrond moeilijker hebben. En dat je dus ongelijk moet behandelen.’
Met hun onderzoek brengen Koekkoek en collega’s de verschillende visies van betrokkenen in kaart en hoe zij hun rol in het probleem ervaren. ‘Is er een verband tussen hoe iemand naar het probleem kijkt en de rol die diegene voor zichzelf ziet weggelegd?’
In een eerste fase van het onderzoek legden de onderzoekers verschillende visies op kansengelijkheid voor aan respondenten. Ook vroegen ze hen welke rol en mogelijkheden zij voor zichzelf zien weggelegd in het werken aan kansengelijkheid. Deze respondenten bestonden uit ouders, leerkrachten, schoolbestuurders en wethouders in twee steden, één binnen en één buiten de randstad.
‘Het uiteindelijke doel van het onderzoek is te achterhalen wat het zo lastig maakt om samen te werken aan kansengelijkheid. Zit het in een verschil in opvattingen over het vraagstuk zelf? Gaat het over de rol die verschillende actoren hebben in de oplossing van het probleem? Of is iedereen het wel met elkaar eens, maar loopt het spaak in de uitvoering?’
Ze zitten nog vol in de analysefase, maar Koekkoek kan in de resultaten al zien dat respondenten ‘kansengelijkheid’ inderdaad op verschillende manieren interpreteren. Dit kan het volgens haar lastig maken om samen beleid op te stellen. ‘Als beleidsmaker kies je een andere koers wanneer je doel gelijke behandeling is, dan wanneer je gelijke uitkomsten nastreeft. Als betrokkenen dit niet van elkaar weten, kan dat problemen opleveren, omdat het een heel verschillende aanpak vereist.’
In een volgende fase van het onderzoek gaan de wetenschappers in diepgaande interviews deze onderwerpen verder uitdiepen. Daarbij ontwikkelen ze ook een serious policy game. In dit simulatiespel moeten deelnemers tot een gedeelde visie en beleid komen. Daarbij nemen ze ook elkaars rollen over om zo over het perspectief, de verantwoordelijkheden, mogelijkheden, belemmeringen en belangen van de ander te leren. ‘We gaan testen of zo’n gamebenadering kan helpen bij het vormgeven van beleid en of het mensen een gevoel van daadkracht kan geven. Uiteindelijk hopen we dat deelnemers hiermee tot een betere gezamenlijke aanpak van het probleem kunnen komen.’