9 maart 2023
Thijs Bol, Louise Elffers, Femke Koekkoek, Sara Geven, Benthe van Wanrooij en Dieuwke Zwier werkten mee aan dit artikel.
Het grootste nadeel van de laag-hoog terminologie rond onderwijs is volgens de onderzoekers dat het mensen een gevoel van hiërarchie geeft. ‘Lager impliceert dat het minder of slechter is dan hoger, en kan mensen het gevoel geven dat hun opleiding niet of minder wordt gewaardeerd’, licht onderwijswetenschapper Femke Koekkoek toe. Woorden doen ertoe vult bijzonder hoogleraar Kansengelijkheid in het Onderwijs Louise Elffers aan. ‘Woorden kunnen ongelijkheid niet opheffen, maar ze kunnen die wel bewust of onbewust bestendigen.’ Onderwijssocioloog Dieuwke Zwier noemt het daarom een goede zaak dat mbo’ers sinds 2020 officieel studenten heten, inclusief toegang tot studentenverenigingen.
Volgens Elffers helpt het in de ban doen van de terminologie ‘laag-hoog’ tegen een ongewenste tweedeling die nu steeds wordt herhaald en bestendigd en daarmee ons denken en handelen stuurt. ‘Opvallend is dat de gebruikelijke indeling naar laagopgeleid (basisonderwijs, vmbo, onderbouw havo/vwo, mbo-niveau 1), middelbaar opgeleid (havo/vwo, mbo-niveau 2-4) en hoogopgeleid (hbo/wo), zoals bijvoorbeeld het CBS die hanteert, in de volksmond is veranderd in een tweedeling van hoogopgeleid en laagopgeleid.’ Volgens haar hebben we allemaal de taak om inclusief te handelen, en onze taal maakt deel uit van die opdracht.
Alle onderzoekers zijn het er dus over eens dat we kritisch moeten zijn over de termen ‘laag-hoog’. Maar de theoretisch-praktisch terminologie is geen goed alternatief stellen ze eveneens unaniem. ‘Het zijn eigenlijk eufemismen die de onderliggende hiërarchie proberen te verbloemen’, legt Koekkoek uit. ‘Het ongemak mag ook wel gevoeld worden. Ons onderwijsstelsel is ingericht om te selecteren op prestaties, die hoger of lager kunnen zijn.’ En de waardering van bepaalde opleidingen en beroepen in de samenleving lossen we niet op met de termen praktisch en theoretisch vult onderwijswetenschapper Benthe van Wanrooij aan.
Ons onderwijs is niet horizontaal, dus laten we ook niet doen alsof
Onderwijssociologen Thijs Bol en Sara Geven beamen dat de theoretisch-praktisch terminologie belangrijke ongelijkheden kan maskeren. ‘Ons onderwijssysteem is nog erg hiërarchisch, en de kansen die mensen in de samenleving hebben worden voor een groot deel door hun opleiding bepaald. We geven mensen die hoog scoren op cognitieve vaardigheden meer jaren onderwijs, en de theoretische opleidingsniveaus geven toegang tot beter betaalde beroepen. Ons onderwijs is niet horizontaal, en we moeten niet doen alsof dat wel zo is.’
Bovendien dekt de ‘praktisch-theoretisch’ terminologie de lading volgens de wetenschappers niet, omdat bijna alle opleidingen theoretische en praktische componenten hebben. Het hbo geldt als ‘hoogopgeleid’, maar is praktijkgericht onderwijs. En hoe theoretisch is een wo-opleiding voor bijvoorbeeld tandarts eigenlijk? Elffers wijst erop dat de theoretische leerweg van het vmbo, het vmbo-t, zelfs de grootste stroming binnen het vmbo is met de meeste leerlingen.
Zwier noemt ook het gevaar dat een term als ‘praktisch’ op termijn een eufemisme wordt voor ‘laagopgeleid’. ‘Denk maar aan de maatschappelijke en politieke discussies rondom termen als allochtoon, autochtoon en migratieachtergrond. Daar zien we ook dat termen elkaar opvolgen die een tweedeling alleen maar in stand blijven houden.’ Ook waarschuwt ze dat het veranderen van termen geen politieke ‘marketingstunt’ moet worden die beleid in de weg staat voor het daadwerkelijk verminderen van maatschappelijke ongelijkheden die samenhangen met opleiding.
Maar wat is dan wel een goed alternatief? Volgens de wetenschappers is het beter om heel concreet te benoemen over welke opleiding je het hebt. ‘Ik heb het niet over hoger opgeleiden, maar over hbo/wo-opgeleiden. Ik gebruik niet lager opgeleiden, maar bijvoorbeeld niet hbo/wo-geschoold of, als het specifiek over de (v)mbo-groep gaat, (v)mbo-geschoolden’, legt Elffers uit.
Ook leerlingen zelf geven voorkeur aan deze concrete benoeming. ‘Onlangs was ik voor mijn onderzoek op een school in gesprek met 2e en 4e klassers’, vertelt Van Wanrooij, ‘en ik vroeg hen of het beter was om ‘hbo/universiteit’ of ‘hoger onderwijs’ te gebruiken. Ze gaven duidelijk een voorkeur voor ‘hbo/universiteit’ aan.’ Ze probeert in haar onderzoek onder leerlingen het woord ‘hoger’ daarom zo veel mogelijk te vermijden, ‘maar bij vragen rondom prestatiedruk en andere maatschappelijke effecten kan ik er niet altijd omheen. Want deze leerlingen ervaren die ongelijke waardering en effecten in de samenleving wel.’