9 februari 2023
In het najaar van 2021 en van 2022 onderzocht politiek socioloog Eefje Steenvoorden in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse zaken onder vier groepen wat politiek vertrouwen voor hen betekent: advocaten van de Zuidas, ROC-studenten, marktkooplieden, en senioren van een Bridgeclub. ‘Zij blijken deels dezelfde en deels hele andere betekenissen te geven aan (gebrek aan) politiek vertrouwen,’ stelt Steenvoorden.
Steenvoorden schetst de politieke belevingswerelden van de groepen als volgt: de Advocaten prijzen zich gelukkig als inwoners van Nederland, de Bridgers zien allerlei problemen in de politieke instituties, de Marktgroep staat onder druk en roept nodeloos naar de politiek, en de ROC-studenten zien een oneerlijk spel waarin zij buitenspel staan. ‘Deze aanzienlijke verschillen in een kleine regio (Amsterdam) geven aanleiding te verwachten dat in heel Nederland politiek vertrouwen verschillende betekenissen heeft’, aldus Steenvoorden.
Er blijkt groot verschil in hoe de groepen de huidige politiek beleven. De praktisch opgeleide deelnemers vinden de manier waarop de politiek werkt veel problematischer dan de theoretisch opgeleiden. Ze geven aan weinig vertrouwen in politici te hebben vanwege de traagheid en inefficiëntie van de politiek, de misleiding bij verkiezingen of de taaltrucjes waarmee politici de waarheid ontwijken.
‘Het politieke bedrijf, met (schier) eindeloze debatten en loze beloftes, staat ver van hen af. Bovendien voelen zij zich slecht gerepresenteerd’, licht Steenvoorden toe. Ze stelt dat de marktgroep, ‘die zichzelf “de onderlaag” noemt’, zich daardoor kwetsbaar voelt voor de grillen van de overheid en voor regelingen die voor hun uit de lucht komen vallen en hen hard treffen. ‘En de ROC-studenten voelen zich politiek buitenspel staan door de ongelijkheid in het onderwijssysteem en discriminatie in de samenleving.’
De theoretisch opgeleide burgers gaven vaker aan dat politici goede intenties hebben, en dat het (met de politiek) in Nederland goed gaat vergeleken met het buitenland. ‘Redenen om weinig vertrouwen te hebben hingen voor hun vooral samen met het politieke systeem en de in hun ogen te grote aantal eenmansfracties en aandachtstrekkers in het parlement’, aldus Steenvoorden.
Van de theoretisch opgeleide deelnemers tonen sommigen begrip voor de mening van de praktisch opgeleide groepen en vinden deze ervaringen ongemakkelijk en schrijnend. Anderen menen dat de klachten van de praktisch opgeleiden juist al veel aan bod komen in de politiek, en dat mensen zelf verantwoordelijkheid moeten nemen en niet verwachten dat Den Haag hun problemen oplost.
‘Deze bevindingen hebben implicaties voor hoe we cijfers over politiek vertrouwen interpreteren en voor de politiek zelf’, concludeert Steenvoorden. ‘Achter de gemiddelde cijfers gaat een scala aan redenen schuil om wel of geen vertrouwen te hebben. Deze zijn bovendien vaak verschillend voor groepen. De belevingswerelden van sommige groepen tonen een erg sombere blik op de politiek die moeilijk te veranderen zal zijn.’
Er zal dus geen makkelijke manier zijn om het lage politiek vertrouwen onder met name de praktisch opgeleide groepen te vergroten. De politiek kan zich volgens Steenvoorden bovendien aantrekken dat alle groepen het problematisch vinden dat veel politici de aandacht vragen door middel van ‘cabaret’, ‘lawaaipapagaaien’ en schofferende stijl.
Maar er is ook goed nieuws: ‘in alle groepen zeggen sommigen uit hoop of plicht wel vertrouwen te willen houden, soms zelfs tegen beter weten in. De politiek krijgt dus nog regelmatig het voordeel van de twijfel.’