9 maart 2022
In leidinggevende functies krijgen werknemers bepaalde bevoegdheden, zoals toezicht houden of zeggenschap hebben over middelen van een organisatie. Leidinggevende functies worden als rijker gezien dan niet-leidinggevende functies, omdat hier hogere inkomsten en meer psychologische beloningen tegenover staan. ‘De onevenredige vertegenwoordiging van mannen in deze functies is daarom een bron en voorbeeld van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen’, stelt socioloog Dragana Stojmenovska.
Stojmenovska wil daarom twee belangrijke vragen beantwoorden over de vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in leidinggevende functies: Hoe zien leidinggevende functies van vrouwen eruit ten opzichte van die van mannen? Welke rol spelen culturele overtuigingen bij het behalen van leidinggevende functies?
Om erachter te komen hoe leidinggevende functies van vrouwen eruitzien ten opzichte van die van mannen, analyseerde Stojmenovska gegevens van circa 32.000 werknemers in Nederland. Deze analyse bevestigt dat de genderkloof het grootst is voor leidinggevende functies die meer gezag hebben en met taken die cultureel als meer geschikt voor mannen worden gezien. ‘Ik ontdekte dat de kloof het grootst is voor functies met op zaken gerichte taken (zeggenschap over middelen van organisaties) en het kleinst voor functies die met mensen te maken hebben (zeggenschap over personele middelen). De opvatting dat mannen geschikter zijn voor op zaken gerichte taken en dat vrouwen geschikter zijn voor op mensen gerichte taken is een bekend genderstereotype dat ook van invloed is op de concentratie mannen en vrouwen in verschillende werkvelden.’
Onder ongeveer 100.000 werknemers vergeleek Stojmenovska ook de middelen, overbelasting en burn-outs van vrouwen en mannen met en zonder leidinggevende functie. Uit deze analyse blijkt dat leidinggevende functies van vrouwen ook op het gebied van arbeidskwaliteit verschillen van die van mannen. ‘Ik ontdekte dat vrouwen, vooral in leidinggevende functies, over minder middelen beschikken en meer te maken hebben met overbelasting op het werk. Mannen met leidinggevende functies hebben bovendien aanzienlijk hogere inkomsten en niet-economische middelen.’
Stojmenovska vond ook dat vrouwen met leidinggevende functies het vaakst van alle werknemers melding doen van ervaringen met seksuele intimidatie, pesten op het werk en burn-outs. Mannen met leidinggevende functies doen juist minder vaak melding van een burn-out dan mannen zonder leidinggevende functie en zelfs het minst van alle werknemers.
Met behulp van gegevens van longitudinale levenslooponderzoeken van ongeveer 6.000 mannen en vrouwen ging Stojmenovska na hoe het ouderschap de genderkloof bij leidinggevende functies beïnvloedde. ‘In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, blijkt uit mijn analyse dat het moederschap niet alleen niet de belangrijkste oorzaak voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies is, maar zelfs geen belangrijke oorzaak is.’ Ze ontdekte dat het verschil van de gemiddelde kansen van mannen en vrouwen op een leidinggevende functie al jaren vóór de geboorte van hun eerste kind erg groot is. Het ouderschap verkleint de kans van vrouwen op een leidinggevende functie enigszins, wat volledig wordt verklaard door het feit dat vrouwen rond de geboorte minder uren gaan werken. ‘Door de opvatting dat leidinggevende functies niet samengaan met parttime werk worden parttime werknemers, vaak vrouwen, uitgesloten.’
Omdat de genderkloof voor leidinggevende functies niet kan worden verklaard met eigenschappen als werkervaring, onderwijsprestaties en ouderschap, verlegt Stojmenovska de blik naar werkorganisatie en de machtsstrijd op het werk. Op basis van data en onderzoek over ongeveer 100.000 personen uit 389 organisaties ontdekte ze aanzienlijke organisatorische verschillen. ‘Ik ontdekte dat de genderkloof voor leidinggevende functies groter is in organisaties waar meer mannen werken. Ook is deze groter waar mannen een status hebben die cultureel en in een organisatie als hoger wordt gezien, bijvoorbeeld in organisaties waar mannen een vast dienstverband hebben en vrouwen een tijdelijk dienstverband.’
Met haar onderzoek toont Stojmenovska aan dat de vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies niet toereikend is om te zorgen voor gelijkheid of zelfs voor het verkleinen van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, ‘in elk geval niet in de huidige context waarin mannen dominant zijn in leidinggevende functies.’ Ze concludeert dat er diepgaandere veranderingen in het gendersysteem en in de huidige normen op de werkplek nodig zijn. ‘Voor ultieme sociale rechtvaardigheid zou de statushiërarchie waarschijnlijk ontregeld moeten worden.’
Dragana Stojmenovska, 2022, ‘Men’s Place. The Incomplete Integration of Women in Workplace Authority’. Promotor: prof. dr. B.G.M. Volker, copromotor: dr. S.M. Steinmetz
Vrijdag 18 maart, 14.00 uur, Aula, Amsterdam