20 januari 2022
Om een kind een veilige omgeving te geven waar het zich goed kan ontwikkelen, of een behandeling kan krijgen die anders niet mogelijk is, kan een uithuisplaatsing een laatste redmiddel zijn. In de Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming wordt geadviseerd om broers en zussen waar mogelijk samen te plaatsen tenzij dat om bepaalde redenen niet mogelijk of wenselijk is. Forensisch orthopedagogen van de Universiteit van Amsterdam presenteren met nieuw onderzoek een valide en betrouwbare schatting van het percentage broers en zussen dat na gezamenlijke uithuisplaatsing gescheiden wordt geplaatst. Ook geven ze inzicht in redenen die hieraan ten grondslag kunnen liggen.
Gebaseerd op dossieronderzoek en interviews onder een representatieve groep van totaal 1717 gezamenlijk uithuisgeplaatste kinderen bij zeven jeugdhulpinstellingen, schatten de onderzoekers dat bij 28% van de gezamenlijke uithuisplaatsingen broertjes en zusjes gescheiden worden geplaatst. Dit aantal is lager dan de 50% die tot nu toe genoemd werd in rapportages over uithuisplaatsingen. ‘Deze 50% was gebaseerd op schattingen uit interviews met jeugdzorgprofessionals en stamt uit 2015’, licht een van de betrokken onderzoekers Isidora Stolwijk toe. ‘Dat het percentage lager is dan werd geschat, betekent echter niet dat het niet zorgelijk is. Het percentage zou mogelijk terug kunnen worden gebracht naar 10-15% als praktische belemmeringen weggenomen worden.’
Ook werd duidelijk dat er drie keer zo vaak gescheiden wordt geplaatst na spoedplaatsingen dan na reguliere plaatsingen en naarmate er meer kinderen betrokken waren bij de plaatsing. ‘Het zou kunnen zijn dat het aantal gescheiden plaatsingen een stuk lager wordt als er minder vaak met spoed uit huis geplaatst wordt’, denkt medeonderzoeker Claudia van der Put.
De onderzoekers gingen ook op zoek naar de redenen dat broers en zussen gescheiden worden geplaatst. Geen van de deelnemende instellingen bleken deze systematisch te registreren. ‘Hierdoor is er beperkt zicht op de achterliggende oorzaken, welke van belang zijn voor het terugdringen van het aantal gescheiden plaatsingen’, stelt Stolwijk. In ongeveer de helft van het aantal onderzochte dossiers was helemaal geen informatie te vinden over de reden om kinderen gescheiden te plaatsen.
Op basis van de dossiers waarin wel iets werd vermeld over de reden van gescheiden plaatsing, schatten de onderzoekers dat in de helft van het aantal gescheiden plaatsingen sprake is van contra-indicaties om samen te plaatsen. Bij contra-indicaties zijn er bijvoorbeeld veel conflicten tussen de kinderen onderling. In de andere helft van de gescheiden plaatsingen worden kinderen niet samen geplaatst vanwege een praktische belemmering en omdat er geen plek beschikbaar is waar de kinderen gezamenlijk naar toe kunnen. ‘Het (gebrek aan) aanbod van pleeggezinnen en gezinshuizen was de meest genoemde factor waardoor kinderen gescheiden worden geplaatst’, stelt Van der Put. ‘Er zijn relatief weinig pleeggezinnen beschikbaar die meerdere kinderen willen of kunnen opnemen, bijvoorbeeld door een gebrek aan ruimte of financiële- of overige middelen.’
De onderzoekers spraken tot slot met de respondenten over hoe het aantal gescheiden plaatsingen verder terug te brengen. De suggesties zijn grofweg in te delen in:
Stolwijk, I.J., Put, C.E. van der & Defoe, I.N., 2022, ‘Gescheiden plaatsing van broers en zussen bij gezamenlijke uithuisplaatsing’, WODC rapport Download
Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van het WODC, afdeling Extern Wetenschappelijk Beleidsonderzoek, Ministerie van Justitie en Veiligheid