20 september 2021
Mendel Giezen is universitair docent duurzame stedelijke ontwikkeling aan de Universiteit van Amsterdam. Hij doet onderzoek naar de energietransitie, klimaatadaptatie en vergroening in de stad. ‘Meer groen en natuur in de stad kan helpen tegen het hitte-effect in steden, brengt meer biodiversiteit en verhoogt de leefbaarheid’ stelt Giezen. We wandelen met hem over de groenstrook langs het station van Sloterdijk, ‘een mooi voorbeeld van vergroening’. Giezen vertelt over succesfactoren van groenprojecten en zijn hoop voor de duurzame stad.
‘Met behulp van satellietbeelden hebben we gekeken hoe de groene ruimte in Amsterdam zich heeft ontwikkeld in de afgelopen 20 jaar. We zagen een grote afname van groen in de stad, totaal wel 10 procent. Dat komt door verdichting, meer bouwen op minder ruimte, maar bijvoorbeeld ook door sportvelden die overgaan van echt naar kunstgras. Ook was het groen in de stad steeds sterker versnipperd, dus steeds kleiner van omvang.’
‘In steden die op beperkt oppervlak veel moeten bouwen omdat er een grote vraag naar woningen is, staat het groen veel meer onder druk dan in steden die niet zo hoeven te verdichten.’ Maar ook tussen wijken ziet Giezen verschillen. In de uitbreidingswijken die in de jaren ‘90 en 2000 werden opgeleverd, zoals IJburg, is volgens hem opvallend weinig groen. ‘Daar was het idee, je kunt ook water hebben in plaats van groen. Water is daardoor volop aanwezig, terwijl groene ruimtes minimaal zijn. Maar water heeft toch een andere functie. Niet iedereen kan daar lekker op recreëren, picknicken, of even de hond uitlaten.’
‘Dat hangt natuurlijk af van het doel van je vergroeningsproject. Wil je bijvoorbeeld dat mensen meer ruimte krijgen om te wandelen, picknicken en sporten, dan moet het ook aantrekkelijk zijn voor mensen daar te verblijven. Is het doel de biodiversiteit te verhogen, dan heb je meer planten nodig die weer allerlei dieren aantrekken. Maar minimaal moet er natuurlijk meer groen bijkomen.’
‘De waarde van groen ligt in biodiversiteit, gezondheid en klimaatadaptatie, maar, in tegenstelling tot de kosten van onderhoud en aanleg, is dit niet direct zichtbaar in een financieel plaatje. In de spreadsheets van veel beleidsmakers en projectontwikkelaars kost groen daarom vooral geld en levert het niet veel op.’ Hoe lossen we dit op? ‘Geef vergroening een integrale plek in stedelijk beleid. Dat betekent dat het in meerdere beleidsterreinen wordt meegenomen. Hoe kun je groen bijvoorbeeld integreren in uitbreidingsprojecten en vernieuwingen van straten en wijken, maar ook bij zaken als gezondheid en sociale cohesie? Vergroening helpt niet alleen bij klimaatadaptatie, maar heeft ook andere effecten die stedelijk beleid kunnen ondersteunen.’
Ook noemt Giezen de verantwoordelijkheid voor de aanleg en het onderhoud van groen als mogelijk beperkende rol. Want wie gaat deze nemen? ‘Je ziet dat het onderhoud van stukjes groen steeds vaker bij bewoners wordt ondergebracht. Die samenwerking kan heel belangrijk zijn doordat groen zo persoonlijk waarde voor bewoners krijgt. Maar bewoners moeten hier natuurlijk wel de middelen voor krijgen.’
‘We staan hier bij het station Sloterdijk. Een drukke omgeving waar veel verkeer samenkomt. Waar eerst een busbaan was zonder groen, zien we nu een mooie groenstrook waar van alles groeit, bloeit en zoomt, waar je even lekker kan gaan zitten en genieten van de natuur of een boekje kunt lezen terwijl je op de trein wacht. En op hete dagen zorgt het voor verkoeling. Dit is een mooi voorbeeld waar verschillende functies bij elkaar komen, al is het maar een klein stukje groen. Er zijn infiltratiekratten neergelegd om overtollig water op te vangen en dit wordt direct gebruikt om de planten voldoende water te geven.’
‘Ongelijkheid kan ontstaan doordat niet iedereen het gevoel heeft mee te kunnen beslissen over veranderingen in de eigen omgeving. Mensen kunnen hierdoor het contact met de buurt verliezen en zich een vreemde gaan voelen in de eigen stad. Of mensen hebben de middelen niet om mee te doen, bijvoorbeeld met zonnepanelen op het dak of een elektrische auto voor de deur. Maar deze mensen gaan daar later wel de rekening voor betalen omdat fossiele energie steeds duurder wordt. Om te voorkomen dat ongelijkheid groeit op weg naar een duurzame samenleving, moeten we iedereen meenemen in duurzaamheidsprojecten en de energietransitie.’
‘In de stad moet het gebeuren. Hier wonen de meeste mensen, is de dichtheid het grootst en zijn ook sommige effecten het meeste voelbaar, zoals luchtvervuiling en oplopende temperaturen. In steden kun je tegelijkertijd ook veel impact hebben door die hoge dichtheid. Vergroening bereikt hier heel veel mensen.’
‘Het wordt wel steeds belangrijker ook echt actief beleid te voeren op verduurzaming. Tot nu toe gaat dat vaak vrijblijvend middels convenanten met bedrijven om te verduurzamen, maar dat is niet genoeg. Vooral op nationaal niveau missen we overkoepelend beleid dat de wens te verduurzamen samenbrengt met bijvoorbeeld de noodzaak voor betaalbare woningen en gezonde leefstijlen.’
‘Je kunt heel praktisch, uit je tuin of aan de voorkant van je woning, wat stenen weghalen en daar planten voor terugzetten. En ook op een balkon kun je planten en groen neerzetten. Dit draagt bij aan de collectieve verkoeling en vergroening van de stad en aan de biodiversiteit. Bij sommige gemeentes krijg je zelfs planten cadeau als je tuinstenen inlevert.’
‘Maar ook kun je druk uitoefenen op de bestuurders van de stad om te vergroenen. Bijvoorbeeld door naar inspraakavonden te gaan over projecten in jouw buurt, en te vragen hoeveel aandacht er is voor groen. Zo wordt de behoefte aan groen goed duidelijk.’
‘Ik wil verder met onderzoek naar de energietransitie en de vergroening in de stad. Dat blijft nog lange tijd heel belangrijk. Ik ga bijvoorbeeld met satelliet- en dronebeelden kijken hoe groen zich in de stad ontwikkelt en wat de impact is op het hitte-effect in steden.’
‘Een andere ambitie is om meer directe impact te hebben op de praktijk en te kijken waar we onderzoek en interventies kunnen combineren. Planologie is een onderzoeksveld dat heel praktisch gericht is en voor de grote uitdagingen van morgen is het belangrijk die combinatie te maken tussen praktijk, politiek en wetenschap.’