3 juni 2021
Aandacht voor de lobby op agendasetting werd bij politicoloog Marcel Hanegraaff getriggerd door eerdere studies over de bedrijfslobby in de Europese Unie. Volgens deze zou die lobby namelijk niet meer zo invloedrijk zijn. Dat druiste niet alleen tegen de publieke opinie in, maar verbaasde Hanegraaff ook zeer. Hij ontdekte al snel dat in die studies een belangrijke beleidsfase niet was meegenomen. ‘Er was onderzocht hoe lobbyisten invloed proberen uit te oefenen zodra onderwerpen op de agenda staan en beleid wordt ontwikkeld. Maar er werd niet gekeken wie invloed uitoefent op wat er op die agenda komt te staan.’
Hanegraaff richtte zijn blik daarom op het tot stand komen van de politieke agenda in Brussel en vond een invloedrijke lobby van vooral multinationals. ‘Deze groeiende invloed van multinationals op agendasetting kan problematisch zijn omdat het bedrijven zijn die vooral opereren vanuit winstoogmerk en korte termijn perspectieven.’
Op het Europese niveau is het de Europese Commissie die bepaalt wat er op de agenda komt te staan en waar beleid op wordt ontwikkeld. Om te achterhalen welke rol lobbyisten van NGO’s en bedrijven hierin spelen, bracht Hanegraaff als eerste stap de contactmomenten in kaart. Welke lobbyisten hebben contact met commissieleden en hoe ontwikkelt dit zich over de tijd? Hieruit blijkt dat de rol van multinationals juist is gegroeid en niet geslonken zoals de eerder genoemde studies concludeerden. ‘Dit gaat dus over de toegang die bedrijven tot de commissie hebben, puur door te kijken naar het aantal contactmomenten tussen lobbyisten en commissieleden, informatie die gewoon voorhanden is’, legt Hanegraaff uit.
Vervolgens wilde Hanegraaff naar boven krijgen wie als eerste contact heeft met de commissie bij het verkennen van specifieke onderwerpen, bedrijven of NGO’s? ‘Hieruit blijkt heel duidelijk dat bedrijven bij nieuwe onderwerpen als eerste aan tafel mogen bij de commissie. Dit kan komen doordat bedrijven deze onderwerpen zelf hebben aangedragen, of omdat de commissie eerst bij bedrijven wil polsen wat hun positie rond het betreffende onderwerp is. Bedrijven lijken dus het eerste recht te hebben om mee te denken en onderwerpen in te brengen.’
Deze bevindingen onderschreven de hypothese van Hanegraaff, namelijk dat bedrijven wel degelijk succesvol lobby voeren maar in een andere fase, maar zeggen nog niet zo veel over de invloed die ze hebben op hoe beleid wordt vorm gegeven. Om hier meer zicht op te krijgen sprak Hanegraaff met bijna 80 lobbyisten van bedrijven en NGO’s en volgde de agendasetting over een aantal jaren. Wat willen de lobbyisten zelf, hoe positioneren zij zich op bepaalde issues, wat denken ze dat andere partijen willen en waar wordt uiteindelijk beleid op gemaakt?
Met deze analyse is Hanegraaff nog bezig, maar hij kan al concluderen dat bedrijven qua issues en prioriteiten dichter bij de commissie zitten dan NGO’s. NGO’s zitten qua positionering en issues die ze aandragen weer dichter bij de publieke opinie. ‘Dit hangt samen met die makkelijkere toegang van bedrijven door hun intensievere contacten met de commissie’, stelt Hanegraaff, ‘maar ook is het beleid van de Europese Commissie meer op bedrijven gericht. De EU is tenslotte vooral een economisch project.’
Deze sterke lobby van multinationals op agendasetting kan ook verklaren waarom de lobby van NGO’s meer zichtbaar is op beleidspunten die al op de agenda staan. ‘Voor NGO’s is het dan vooral zaak veel van die punten, vaak ingegeven vanuit economisch belang, af te zwakken. Maar uiteindelijk weegt invloed op agendasetting zwaarder. Het is veel moeilijker om later in het proces iets te veranderen. Dit geeft dus een voordeel aan de lobby van bedrijven.’
Volgens Hanegraaff ligt het niet aan de kwaliteit van de lobbyisten dat bedrijven meer invloed op de agendasetting hebben. ‘Alleen hebben bedrijven meer slagkracht omdat ze simpelweg meer middelen hebben, en dus meer lobbyisten. NGO’s moeten veel strategischer hun thema’s kiezen en daarbij aan hun donateurs denken en hoe mediageniek een thema is. Thema’s als milieu en mensenrechten hebben bijvoorbeeld vaak veel draagvlak, maar een onderwerp als voedselveiligheid minder. NGO’s lobbyen vooral op onderwerpen waar het publiek veel aandacht aan besteedt.’
Hanegraaff denkt dat NGO’s er baat bij hebben hun aandacht meer op agendasetting te richten en daarnaast zichtbaar te maken wat de consequenties van bepaalde beleidsbesluiten kunnen zijn zodat hier meer aandacht voor komt in het publieke debat. ‘Wat een optimistische boodschap is, is dat NGO’s wel aan tafel komen en dus een goede lobby kunnen voeren. Als dit eerder in het proces plaats vindt, kunnen ze mogelijk nog succesvoller zijn. Anderzijds is het aan de Commissie er voor te zorgen dat alle partijen in het proces worden betrokken, ook bij de agendasetting’, stelt Hanegraaff.
Raadpleeg de profielpagina van Marcel Hanegraaff voor publicaties naar aanleiding van dit project. Deze zomer rond Hanegraaff zijn analyse af en de resultaten zullen volgend jaar in een boek verschijnen.
Het onderzoek naar de invloed van lobbyisten op agendasetting in de Europese Unie werd gefinancierd met een NWO Veni.