10 augustus 2020
Overheden, gemeenten en hulpverleningsinstellingen ondernemen allerlei acties om kinderen en jongeren te helpen, zoals het maken van nieuwe wet- en regelgeving, het ontwikkelen van nieuwe behandelmethoden, en het ontwikkelen van nieuwe instrumenten voor de verbetering van het diagnostisch proces. Aandacht voor evidence-based handelen neemt steeds verder toe. Dit vereist niet alleen kennis over welke zorg precies werkt, maar ook kennis over waarom, voor wie, en onder welke omstandigheden zorg werkt. Ook is kennis over de manier waarop de werkzaamheid van zorg vastgesteld kan worden onmisbaar. Het Expertisecentrum Forensische Orthopedagogiek (Fortho) ontwikkelt deze onmisbare kennis en deelt deze met de praktijk.
Dat de aandacht voor evidence based werken toeneemt, wil ook zeggen dat er tot nu toe veel behandelingen en instrumenten werden toegepast die niet op wetenschappelijke inzichten gestoeld zijn.
‘Klopt, en dat gebeurt nog steeds. Wij proberen daar verandering in aan te brengen door de wetenschap met de praktijk te verbinden.’
Noem eens een voorbeeld van zo’n instrument dat wordt gebruikt, maar eigenlijk niet werkt?
‘Er wordt bijvoorbeeld een instrument gebruikt om het risico op kindermishandeling in te schatten dat helemaal niet voorspellend is. Het instrument leunt namelijk sterk op het oordeel van de zorgverlener, die zelf moet inschatten hoe hoog het risico is. Dat vinden professionals heel lastig en daarom kun je dat eigenlijk niet van hen vragen. En dus hebben wij een nieuw instrument ontwikkeld, de Arij, waarmee de zorgverleners aanvinken welke risicofactoren er zijn, denk bijvoorbeeld aan armoede, psychiatrische klachten van de ouders, (ex-)verslaving, problemen met agressie-regulatie. Scoort een gezin op vier of meer van deze factoren, dan bestaat er een verhoogd risico. Het instrument maakt ook onderscheid tussen acute kindonveiligheid en risico of onveiligheid in de toekomst. We hebben het ontwikkeld voor Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), maar inmiddels wordt het landelijk ingezet door verschillende typen jeugdzorginstellingen.’
Hoe reageren medewerkers in de jeugdzorg op dit soort dingen? Het kan best pijnlijk zijn om te horen te krijgen dat je het al die tijd niet goed hebt gedaan.
‘Dat kan pijnlijk zijn, maar het is ook heel prettig als je nu eindelijk de wetenschappelijke back-up krijgt die je nodig hebt. Je staat een stuk sterker als je kunt zeggen dat er een hoog risico bestaat op kindermishandeling wanneer je een gevalideerd en betrouwbaar instrument in handen hebt, dan wanneer je moet zeggen dat het jouw persoonlijke inschatting is. Daar komt bij: er is een hoog verloop en hoog verzuim in de jeugdzorg, vaak ook vanwege dit soort problematiek. Als je verder professionaliseert, kan dat er juist voor zorgen dat mensen wél graag in de jeugdzorg blijven werken.’
Wat gaan jullie de komende tijd nog meer doen?
‘We willen nog veel meer onderzoek doen dat de praktijk ten goede komt, zoals het onderzoeken van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe instrumenten en interventies. Daarnaast geven we veel trainingen in het gebruik van de Arij.’
Wanneer is jullie missie geslaagd?
‘Als de manier van denken in de jeugdzorg is veranderd van “we doen dingen, waarvan we denken dat het werkt” naar “we weten wat voor wie, wanneer en waarom effect heeft”.’