12 maart 2020
UvA politicoloog Eelke Heemskerk is de coördinator van het CORPNET project dat de internationale netwerken en machtsstructuren van bedrijven in kaart brengt. Samen met collega’s Jan Fichtner (UvA) en Johannes Petry (University of Warwick), publiceerde Heemskerk onlangs hun bevindingen over de stille revolutie in het beleggingswezen en de impact op de klimaatcrisis op het Engelstalige online platform The Conversation. Het artikel hebgen we hierondervoor je naar het Nederlands vertaald. Maar eerst de belangrijkste conclusies.
Bij een traditioneel beleggingsfonds bepalen fondsbeheerders waar het kapitaal van beleggers in wordt belegd. Zij zijn degenen die beslissen of er aandelen worden gekocht in bedrijven als Saudi Aramco of Exxon, en of er wordt belegd in sectoren als steenkool, die schadelijk zijn voor het milieu.
Er vindt echter een verschuiving plaats van deze actief beheerde fondsen naar passieve of indexfondsen. Passieve fondsen worden niet aan een fondsbeheerder toevertrouwd. Er worden simpelweg indices bijgehouden, wat niets meer zijn dan verzamelingen van aandelen van grote bedrijven in één index. Denk aan de AEX, een verzameling van de grootste bedrijven in Nederland. Of de S&P, ’s werelds grootste index met de 500 grootste bedrijven in Amerika. Een van de redenen dat deze fondsen zo aantrekkelijk zijn, is dat er veel lagere kosten aan verbonden zijn.
In 2019 was er een keerpunt in de geschiedenis van de financiële wereld. In de Verenigde Staten was de totale waarde van passieve fondsen voor het eerst hoger dan die van actief beheerde fondsen. Wereldwijd bereikten passieve fondsen een waarde van bijna $10 biljoen, een vervijfvoudiging van de $2 biljoen uit 2007.
Deze schijnbaar onstuitbare ontwikkeling heeft twee belangrijke gevolgen:
Door de verplaatsing van biljoenen dollars naar passieve fondsen is de rol van indexaanbieders sterk veranderd. In het verleden leverden indexaanbieders enkel informatie aan financiële markten. In deze nieuwe tijd van passieve beleggingen groeien ze uit tot marktautoriteiten. Wie er in de indices voorkomt, is niet zomaar een technische of objectieve beslissing. De aanbieders hebben een zekere keuzevrijheid in het bepalen van de criteria volgens welke een actor wel of niet op een lijst komt, waardoor dit een politieke activiteit is geworden.
Bijzonder belangrijk zijn de dominante aandelenindices voor opkomende markten, met name de veel gevolgde MSCI Emerging Markets Index. Dit is een lijst van grote en middelgrote bedrijven uit 26 landen, waaronder China, India en Mexico. MSCI bepaalt de normen op basis waarvan landen op de lijst worden opgenomen. Voor alles moeten ze buitenlandse beleggers een vrije toegang tot hun binnenlandse aandelenmarkten garanderen. Als een land op de lijst komt, levert dit vrijwel automatisch enorme kapitaalstromen naar de nationale aandelenmarkt op. Op die manier sturen MSCI en zijn twee grote concurrenten nu in feite de mondiale beleggingsstromen aan.
De inkomsten van de drie dominante indexaanbieders zijn voornamelijk afkomstig uit de fondsen die royalty's betalen voor het gebruik van de indices. De aanbieders verdienen goud aan deze royalty's. MSCI heeft voor 2019 recordomzetten gemeld en heeft aangegeven dat zijn indices meer dan ooit werden gevolgd.
De merken van deze aanbieders zijn inmiddels zo gevestigd dat het voor concurrenten vrijwel onmogelijk is iets van hun marktaandeel af te snoepen. Dat doet vermoeden dat de rol van MSCI, FTSE Russell en S&P Dow Jones als een nieuw soort mondiale bepalers alleen maar sterker zal worden.
Hoe gaan deze nieuwe grote mondiale spelers om met milieuvraagstukken en klimaatverandering en daarmee de toekomst van onze planeet?
BlackRock haalde kortgeleden de kranten met zijn plannen om niet meer te beleggen in bedrijven die meer dan 25% van hun inkomsten uit steenkool halen. Dit ging echter alleen om de actief beheerde fondsen van BlackRock: het grootste deel van de fondsen van het bedrijf volgt indices van de grote indexaanbieders, dus ze blijven in steenkool beleggen zolang de aanbieders die bedrijven niet uit hun indices halen.
Verder hebben BlackRock, Vanguard en State Street recent allemaal aangekondigd hun aanbod van zogeheten ESG fondsen (fondsen met oog voor milieu, sociale prestaties en behoorlijk bestuur) uit te breiden en zo bedrijven uit te sluiten die slecht presteren op milieu-, sociale en governancecriteria. Maar ook deze criteria worden steeds meer door de indexaanbieders bepaald.
Onlangs merkte The Economist al op dat de aanbieders wel naar de duurzaamheid van bedrijfsvoering kijken, maar niet naar de sector waarin bedrijven actief zijn. In de meeste ESG-indices zijn de marktleiders uit alle sectoren opgenomen en de bedrijven met de slechtste prestaties uitgesloten – ongeacht de bedrijfstak. Daardoor beleggen ESG-fondsen nog steeds sterk in bijvoorbeeld luchtvaartmaatschappijen en olie- en mijnbouwbedrijven.
Deze onderling nauw met elkaar verbonden groep van drie grote beheerders van passieve fondsen en drie grote indexaanbieders zal grotendeels gaan bepalen hoe bedrijven de klimaatverandering aanpakken. Aan de beoordelingen die zij daarbij maken wordt weinig aandacht besteed, hoe dubieus die ook mogen zijn. Om echt grip te krijgen op de wereldwijde klimaatcrisis, zullen regelgevers, onderzoekers en het grote publiek deze situatie veel scherper in de gaten moeten houden.