Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
Frits Boterman, emeritus hoogleraar Moderne geschiedenis van Duitsland na 1750, overleed op 31 mei 2024 totaal onverwacht op 76-jarige leeftijd. Een onopgemerkt aneurysma werd hem fataal. Hij had net de laatste hand gelegd aan een boek over de Republiek van Weimar, dat in september postuum zal verschijnen. Zijn collega Willem Melching schreef onderstaand in memoriam.

Frits Boterman was als aio, docent en deeltijd hoogleraar decennialang verbonden aan de afdeling Geschiedenis van de UvA. Ook werkte hij enkele jaren voor het Documentatiecentrum Nieuwste Geschiedenis en als buitengewoon hoogleraar in Groningen. Frits ging in 2013 met emeritaat.

De vakgroep Nieuwste geschiedenis was onder leiding van Maarten Brands sterk op Duitse geschiedenis georiënteerd. Dat vertaalde zich al eind jaren tachtig in de aanstelling van een aantal Duitsland-kenners onder wie Frits Boterman. In deze biotoop voelde Boterman zich als een vis in het water. Frits hield namelijk erg van Duitsers en hun veelbewogen geschiedenis. De Duitse eenwording maakte dat de belangstelling bij politiek en het grote publiek voor Duitsland sterk toenam. Uit dit zwaartepunt kwam in 1996 het Duitsland Instituut voort.

Frits hield vooral van de Duitse cultuur en politiek, voor het “reëel existerende Duitsland”  had hij weinig belangstelling. Afgezien van wat archiefbezoek en een enkel toeristische tripje kwam hij zelden in ons buurland. Zijn vakanties bracht hij liever door in zijn geliefde Italië.

Frits kwam begin jaren negentig bij het Historisch Seminarium als aio. Gekscherend noemde ik hem wel eens “de oudste aio ter wereld”, want hij had al een carrière in het onderwijs achter de rug. Zijn verlangen naar wetenschappelijk onderzoek en onderwijs waren zo sterk dat hij zijn baan opzegde en koos voor het onzekere bestaan van beginnende wetenschapper. Een radicale stap voor de vader van een jong gezin. Zonder de onvoorwaardelijke steun van zijn Henriëtte had hij deze overgang nooit kunnen maken. De wetenschap én de Amsterdamse studenten zijn haar veel dank verschuldigd.

Hij werkte in deze jaren aan zijn proefschrift over de onheilsprofeet Oswald Spengler. In 1992 promoveerde hij op dit onderwerp bij Maarten Brands en Jacques Oerlemans. Bij de afdeling Geschiedenis was in eerste instantie geen vacature, maar Frits vond onderdak bij DNG, dat de Amsterdamse studenten politicologie enige kennis over de moderne geschiedenis moest bijbrengen.

Na het opheffen van DNG keerde Frits samen met Piet de Rooij en Dirk Damsma terug in de moederschoot van het Historisch Seminarium op de Vijfde Verdieping van het P.C. Hoofthuis. Zijn onderwijservaring kwam hem goed van pas, hij was al gauw een geliefde docent. Frits was een loyale en fijne collega, knapte ook vervelende klusjes op en was een toegewijde en populaire scriptiebegeleider.

Studenten die bij hem afstudeerden moesten enige overlast van de immer rokende Frits voor lief nemen, maar kregen daar veel voor terug: met name zelfvertrouwen. Zo verzekerde hij al rokende een studente: "Gaat u nou eerst maar zorgen dat u woonruimte vindt, die scriptie komt daarna wel."

Frits' heldere en soms rechtlijnige opvattingen over Duitsland en de Duitsers hadden hun wortels in zijn verwerking van het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog. Zijn hele leven bleef Frits zich verwonderen over de dramatische zondeval van het Volk van Dichter und Denker. Het raadsel dat een dergelijke hoogstaande beschaving in korte tijd kon vervallen tot de gruwelijkste misdaad van de 20e eeuw was het telkens terugkerende thema in Frits zijn werk.

De oorzaken voor deze ontsporing zocht Frits niet in sociaal-economische factoren of andere vulgair marxistische verklaringen. Het waren de Duitse elites, de Duitse cultuurdragers, onder wie Oswald Spengler, die verraad pleegden aan de idealen van de Duitse cultuur. Elites die hun verantwoording niet nemen, brengen de vrijheid in gevaar. Deze nadruk op het politieke belang van cultuur zien we terug in zijn werk: een proefschrift over de onheilsprofeet Oswald Spengler en mooie boeken over Duitse én Nederlandse cultuur. Het scherpst heeft hij deze inzichten verwoord in zijn indrukwekkende Cultuur als macht. Cultuurgeschiedenis van Duitsland 1800-heden, dat verscheen bij zijn emeritaat in 2013.

Frits was niet alleen wetenschapper en docent, maar ook een public intellectual. Zijn boeken waren altijd leesbaar en ook geschikt voor een groter publiek. Hij recenseerde voor kranten en bladen zoals NRC Handelsblad en de Volkskrant. Ook in maatschappelijke debatten over Duitsland of het populisme liet hij zich niet onbetuigd. In 2018 waarschuwde hij nog voor een plotse en kritiekloze verering voor Oswald Spengler. Dat historici in politieke debatten een rol moeten spelen was voor Frits een vanzelfsprekendheid.

Naast het drukke bestaan als docent en hoogleraar was hij uiterst productief. Zijn Moderne geschiedenis van Duitsland. 1800-1990 was voor veel studenten én collega’s een mooi geschreven handboek en compleet naslagwerk. Zijn aanstelling in Groningen gaf hem de gelegenheid om zich te verdiepen in de Nederlands-Duitse betrekkingen en de bijzondere invloed van Duitsland op de Nederlandse cultuur. Dit kreeg zijn neerslag in een bundel en uiteindelijk in het monumentale Tussen utopie en crisis. Nederland in het Interbellum 1918-1940 uit 2021.

Waarom Frits zo betrokken was bij de jaren 1933-1945 liet hij naar eigen zeggen graag “aan zijn biografen over”. Enige onbescheidenheid was hem niet vreemd. Maar ik denk dat de verklaring niet zo heel moeilijk is. Zowel zijn ouders als schoonouders beleefden de jaren 1933-1945 heel intens. In ons laatste gesprek zei hij het nog eens heel nadrukkelijk. De oorlog was het ijkpunt voor de generatie 1920-1930 en daarmee voor de naoorlogse culturele elite in Nederland. Frits, zelf van 1948, zag het als zijn roeping als intellectueel om deze dramatische jaren te doorgronden.

Samen met collega’s als Ronald Havenaar, Patrick Dassen en Arnold Labrie was ook Frits een uitgesproken vertegenwoordiger van wat ik maar de “Amsterdamse-Gezond-Verstand-school” noem. Op de roemruchte “Vijfde Verdieping” was geen plaats voor postmodernisme, structuralisme, post-kolonialisme, laat staan voor het politiek volstrekt onbenullige wokisme. Het nauwgezet en met gepast wantrouwen bestuderen en interpreteren van de bronnen en de literatuur is al moeilijk genoeg.

Frits en ik hebben samen vier boeken gemaakt. Het overzichtswerk De Duitse Phoenix (1996) en een drietal bundels. De samenwerking verliep gesmeerd want we vergaderden uit principe altijd maar één keer. Altijd in café Scheltema, uiteraard onder het genot van een biertje en een sjekkie. Frits was een dierbare collega, maar vooral ook een vriend. Een vriend met een scherp afgesteld moreel kompas waarop het in woelige tijden goed koersen was. Serieus, maar altijd met een gezonde dosis ironie en zelfspot.

Frits zijn fixatie op “het duistere Duitsland” mag misschien wat eenzijdig lijken, maar als geboren schoolmeester - en dat is een eretitel - had hij daar een heel plausibele verklaring voor. Hij zei ooit tegen mij: “Ach, sommige dingen kun je niet vaak genoeg herhalen, zeker niet wanneer het over Duitsers gaat”.

Willem Melching