10 februari 2020
Eddy Grootes is overleden. Mijn leermeester en die van vele vakgenoten. Een veelzijdig, begaafd wetenschapper en een kundig bestuurder. Maar bovenal iemand die anderen graag liet delen in zijn grote kennis van het zeventiende-eeuwse literaire leven. Zijn adviezen sneden hout en de overtuigingskracht spatte ervan af. Kernachtig en zonder zweem van redundantie wees hij je een richting.
Na een studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en een kort leraarschap kreeg Eddy Grootes in september 1965 een aanstelling als wetenschappelijk medewerker aan het toen flink groeiende Instituut voor Neerlandistiek. Hij promoveerde aan de UvA in 1973 op een minutieuze vergelijking van P.C. Hoofts komedie Schijnheiligh met de Italiaanse brontekst. Filologisch-precies, analytisch en grondig, het zijn kenmerken van zijn hele wetenschappelijke oeuvre. Drie jaar later werd hij aan de UvA benoemd tot hoogleraar Historische Nederlandse letterkunde. Bredero (1585-1618) werd uiteindelijk zijn grote liefde. Eddy Grootes viel voor de persoonlijke toets van Bredero’s verzen, de oorspronkelijke en onverhulde emotionaliteit van de lyriek, de onbeschroomde en uitdagende directheid van de kluchten. Al bij de voorbereiding van het Brederojaar 1968 was hij door Garmt Stuiveling bij de diverse herdenkingsactiviteiten betrokken en had hij als secretaris een plaats gekregen in het 'Bredero-comité'. In 1979 verscheen zijn kloeke editie van Bredero’s Schyn-heyligh in de grote uitgave van Bredero’s Werken. Vanaf dan genoot hij faam als een van de belangrijkste pleitbezorgers van Bredero. Tekstuitgaven van diens Liederen (1985), Moortje en Spaanschen Brabander (1999) volgden. Toen Grootes in september 1997 met vervroegd emeritaat ging, blikte het afscheidscollege ook terug op het Bredero-onderzoek van de voorafgaande decennia, en op zijn eigen inbreng daarbij. Die lezing bood ons een zeldzaam inkijkje in het wetenschappelijke bedrijf, eerlijk, persoonlijk en onthullend.
Het onderzoek van Grootes kenmerkte zich door een grote gedrevenheid en nieuwsgierigheid, naar het werk van toonaangevende schrijvers maar ook dat van minder bekende als Jan van der Veen, Barent Fonteyn en Cornelis Pietersz. Biens. Zijn aandacht lag daarbij op het verband tussen de tekst en zijn lezers tegen de achtergrond van de maatschappelijk werkelijkheid. Vernieuwingen in de zeventiende-eeuwse literatuur met hun mogelijke oorzaken vormden een andere onderzoekslijn.
Door zijn expertise en doortastendheid werd Grootes een vanzelfsprekende voorzitter van menig bestuur. Van het nieuwe Instituut voor Cultuurgeschiedenis (UvA) was hij de eerste directeur. De landelijke onderzoekschool voor cultuurgeschiedenis, het Huizinga Instituut, werd op zijn initiatief in het leven geroepen. Voor de verbreding van het vakgebied heeft Grootes een aantal belangrijke stappen gezet. Zo stond hij in de jaren ‘80 aan de wieg van het tijdschrift Literatuur en de populaire Griffioen-reeks. Ook schreef hij het schoolboek Het literaire leven in de zeventiende eeuw, dat nog steeds een prachtig overzicht biedt van hoe literatuur in deze periode functioneerde. Tijdschriften als Spektator en het hiervoor genoemde Literatuur profiteerden langdurig van zijn redactionele kundigheid.
Na zijn emeritaat (1997) zagen we hem nog vaak op conferenties en bij bijzondere gelegenheden, leunend op de wandelstok die hem sinds een val op het ijs trouw begeleidde. De maandelijkse bijeenkomsten van het Amsterdams Centrum voor de Studie van de Gouden Eeuw sloeg hij zelden over. Maar de laatste jaren, na de viering van zijn tachtigste verjaardag met een grote groep vrienden in zijn huis in Heemstede, werd het wat stil. Zijn geheugen ging achteruit en tot zijn grote spijt kon hij niet meer zo gemakkelijk de juiste woorden vinden. Eddy werkte nog consciëntieus aan de integrale vertaling van P.C. Hoofts Historien, die in juni 2019 als digitale editie bij het Huygens Instituut verscheen. Helaas kon hij bij de presentatie ervan niet meer aanwezig zijn. Op de herdenkingsdag van Bredero’s 400-jarige overlijden sprak ik hem het laatst. Daar ontving hij als eregast het eerste exemplaar van René van Stipriaans grote Bredero-biografie. De zaal applaudiseerde luid, natuurlijk ook voor Eddy. Hij zwaaide ons met het nieuwe boek toe alsof hij met Bredero vaarwel wilde zeggen.
De Neerlandistiek en de Historische letterkunde hebben een grootmeester verloren. Eddy Grootes hoorde tot een generatie wetenschappers die filologische precisie combineerde met de functionaliteit en relevantie van historische context. Zijn kennis van het literaire leven in de zeventiende eeuw maakte hem tot een geliefde vraagbaak. Veel vakgenoten en leerlingen zullen zich hem herinneren als een wijze, beminnelijke en betrokken leermeester. Dank je wel, Eddy, voor alles.
Jeroen Jansen (met dank aan Lia van Gemert en René van Stipriaan)