Godard Johan George Karel (Godard) Graaf Bentinck Heer van
Amerongen (1857-1940)
Aan de oevers van de Neder-Rijn ligt het fraaie kasteel Amerongen, een museum en daarmee een publiek bezit. De Nederlandse samenleving investeerde vele miljoenen in het gereed maken van het Huis voor deze nieuwe mooie bestemming.
Onderzoek naar de betekenis van dit eerbiedwaardige huis en haar bewoners dient een publieke zaak, inzicht en duiding geven aan de geschiedenis van de Nederlandse adel aan de hand van huis en bewoners. Mijn voorgenomen onderzoek kan een bouwsteen zijn in een breder onderzoek naar de geschiedenis van de Nederlandse adel wat vanuit verschillende universiteiten en organisaties wordt vormgegeven.
Aan de universiteit van Amsterdam wordt door de researchgroep: Making Memories: European Elites, Country House Cultures & Identities onderzoek verricht. De onderzoeksgroep streeft ernaar de betekenis van herinnering en geschiedenis van de adel en de burgerlijke aristocratie van de Renaissance tot de late twintigste eeuw te duiden.
Tegelijkertijd werd onlangs bekend gemaakt dat dr. Renger de Bruin per 1 september 2017 bij het departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht een onderzoek is gestart naar de Utrechtse adel, dat vanaf de vroege Middeleeuwen tot de huidige periode zal lopen. Hierbij zal in beeld worden gebracht wat de veranderingen zijn in de rol en de samenstelling van de adel in Utrecht in de afgelopen 1500 jaar. Daarnaast zal hij de ca. 225 edelen onderzoeken, die tussen 1640 en het midden van de 20e eeuw lid zijn geweest van de Ridderlijke Duitsche Orde, waarmee de top van de Nederlandse adel in de afgelopen 300 jaar in beeld wordt gebracht.
Bij dit onderzoek zal nauw worden samengewerkt met het onderzoeksproject ‘Investment behaviour, political change and economic growth in the Netherlands 1780-1920’ van prof.dr. Oscar Gelderblom, die verbanden gaat leggen tussen het economische, politieke, sociale en culturele gedrag van de Nederlandse politieke elites tussen 1780 en 1920, en hoe de omvang en de samenstelling van de rijkdommen van deze elites hun politieke beslissingen beïnvloedde.
Eerder al deed (emeritus) hoogleraar Yme Kuiper onderzoek naar Historische Buitenplaatsen en Landgoederen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij bestudeerde de buitenplaats cultuur van weleer vanuit een breed, cultuurhistorisch perspectief, waarbij ook de Europese vergelijking een plek had. Hoe zag dat statige buitenleven eruit en hoe zag de vaak verwaarloosde schaduwzijde van dit schijnbaar arcadische bestaan eruit: sociale ongelijkheid, financiële zorgen en de altijd op de loer liggende vernietiging van vaak eeuwenoud erfgoed .
De opvatting dat Nederland een burgerlijke samenleving is geweest met een kleine rol voor de adel staat al langer onder druk en zal in bovengenoemde projecten nader onderzocht worden.
Een onderzoek naar het leven van Godard Johan George Karel (Godard) Graaf Bentinck Heer van Amerongen, die in 1857 in Middachten werd geboren binnen de hoog adellijke familie van Aldenburg Bentinck, past in deze onderzoekslijnen. Immers om van abstracte theorievorming naar praktische onderbouwing te komen zijn min of meer monografische studies nodig.
In 1879 werd Godard met de nodige ‘pump and circumstances’ binnengehaald in het dorp. Een erewacht van ruim 80 ruiters, en een erewacht te voet van 165 man (pachters, jachtopzieners en notabelen) stonden klaar aan de dorpsgrens om hem binnen te halen. Godard kwam in een huis wat driekwart eeuw vrijwel onbewoond was geweest. De vorige bewoners, de van Reedes, waren tijdens de Franse tijd in het kielzog van de Oranjes naar Engeland gegaan en in tegenstelling tot de Oranjes kwamen ze niet echt terug, wat sporadische bezoeken daargelaten. Het burgerlijk bestuur had zich na de Franse tijd een eigen plaats verworven.
De nieuwe heer van Amerongen heeft het verwaarloosde huis grondig gerestaureerd. De aanvoerwegen werden verbeterd en de introductie van trein en auto hief het isolement op, zodat het huis het hele jaar door bewoond kon worden en een centrum werd van het familieleven. Godard bemoeide zich redelijk intensief met het economisch leven van Amerongen. Daarnaast ook, misschien nog wel nadrukkelijker, met het geestelijk leven. Godard was een diep religieus man.
Na de Eerste Wereldoorlog was het Huis Amerongen gedurende zo’n 1 ½ jaar (1918-1920) tevens de verblijfplaats van de naar Nederland uitgeweken keizer van Duitsland, Wilhelm II. In 1940 stierf Godard Bentinck. Zijn erfgenamen bezaten Kasteel Amerongen tot 1976 als onverdeelde boedel en verkochten in 1977 het Huis aan de Stichting Utrechtse Kastelen die het in 1982 overdroegen aan de Stichting Kasteel Amerongen.
Hoe past deze edelman in het grote verhaal? De politieke invloed van de aristocraten kreeg een behoorlijke klap toen met de grondwet van 1848 hun grondwettelijke privileges werden afgenomen. Hoe past dit in de vliegende start die Bentinck maakte en wat betekende dit voor de verhoudingen in een plattelandssamenleving als Amerongen. In het archief bevindt zich een uitgebreide correspondentie tussen de burgemeester van het dorp en Godard (1879-1905). Dat geeft een interessant beeld over de wederzijdse verhoudingen.
Ook ben ik benieuwd naar de invloed van de industrialisatie. Hoe raakte dit de dorpssamenleving van Amerongen en welke rol speelde Godard in die economische omwenteling? Wat zijn de subtiliteiten van de standensamenleving in dat deel van 19e vroeg 20e eeuws Nederland, dat nog niet in de stroomversnelling van de modernisering was geraakt (Amerongen!).
Wat moest hij doen (en laten ) om ‘oben zu bleiben’ binnen de dorpssamenleving en binnen zijn stand? Hoe verhoudt Bentinck zich, om met de aan de universiteit van Leiden verbonden historicus Jaap Moes te spreken, tot de door hem genoemde drie hoofdpijlers:
In hoeverre hebben adellijke families in Nederland een zeker prestige en invloed kunnen ontlenen aan relaties met het vorstenhuis en hofleven. Vooral interessant als rond 1900 Emma en Wilhelmina de monarchie transformeert. Beide vorstinnen traden meer in de openbaarheid, het versterkte nationalisme gaf het een sterkere symboolfunctie van de natie.
Er is zowel in het Utrechts archief als het koninklijk huisarchief correspondentie tussen Godard met het Hof bewaard gebleven. Rond deze tijd worden ook belangrijke initiatieven ontplooid als de oprichting van een Nederlandse adelsvereniging (1899), heroprichting van Johannieters en Maltezers. Wat betekende voor Godard zijn rol als coadjutor van ridderlijke Duitse orde in de balije van Utrecht?
Graag schrijf ik een dissertatie over bovengenoemd onderwerp en terugkomend op mijn eerste alinea wil ik daarmee ook een bijdrage leveren aan wat mede een drijfveer is voor de onderzoekgroep van UVA; de sociale relevantie van onderzoek in relatie tot de publieke museologische context. Om deze reden zal de dissertatie niet eindigen met de dood van Godard van Aldenburg Bentinck, maar ook de geschiedenis beschrijven van adellijk huis tot museum in de periode 1940-1977
Publicaties:
L.P. van Putten en A.V.A.P. Buiten
Anna van Rijn van Jutphaes
Kroniek van een leven in het zestiende eeuwse dorp Jutphaes
1e druk 1997 (Rotterdam)
2e druk 2003 (Rotterdam)
3e druk 2010 (Rotterdam)
L.P. van Putten
Ambitie en onvermogen
Gouverneurs-generaal van Nederlands Indië (1610-1796)
Rotterdam 2002
L.P. van Putten
Ideaal en werkelijkheid
Gouverneurs-generaal van Nederlands Indië (1796-1945)
Rotterdam 2003
L.P. van Putten e.a.,
Koopman en diplomaat
Gouverneurs en directeuren van Ceylon ( 1640-1796)
Rotterdam2006
L.P. van Putten
Pioniers van het Oude land
Kroniek van Ooltgensplaat en de familie Van Putten
Utrecht 2010
L.P. van Putten
Amerongen, een ‘aenzienlijck vleck’
Geschiedenis van kasteel en dorp in veertig vensters
Utrecht 2013
A. Koster en L.P. van Putten
Passie voor tweetalig onderwijs: een geschiedenis van 25 jaar succesvol onderwijs vernieuwen.
Haarlem 2014
L.P. van Putten
Een intrigerend schilderij op koper geschilderd. Waren de Rotterdamse tinnegieter Gerrit van Kessel en de Antwerpse koperslager Gerard van Kessel een en dezelfde persoon.
In: Rotterdams jaarboekje: Reeks 01, jaargang 01, 2006, p.126-134