Ik heb de middelbare school en een deel van mijn studie in Californië gedaan, in Silicon Valley – dat ligt onder San Francisco. In eerste instantie wilde ik na de middelbare school kunstenaar worden en volgde ik allerlei kunstvakken aan West Valley College in San Jose, maar eerlijk gezegd; ik werd destijds nou niet per se ontdekt als de toekomstige Van Gogh. Ik volgde ook een aantal psychologievakken en kwam in aanraking met de theorieën van Paul Watzlawick die lesgaf aan de Stanford University over de pragmatische aspecten van menselijke communicatie. In de pragmatische communicatie gaat het er over dat wanneer mensen iets zeggen, ze dat op allerlei verschillende niveaus doen. Dat vond ik erg interessant. Uiteindelijk droogde de financiering van mijn studie in Californië op. Mijn ouders waren al eerder terug gegaan naar Nederland. Amsterdam was eigenlijk de enige plek om te studeren; daar gebeurde het. Ik koos voor de Universiteit van Amsterdam, omdat de andere universiteit – de Vrije Universiteit – veel schoolser was en ook religieuze grondslag had.
Ik heb Klinische Psychologie en Arbeids- en Organisatiepsychologie gedaan. Arbeids- en organisatiepsychologie om ergens van te kunnen leven, klinische psychologie omdat het mij interessant leek. Daarnaast zat ik erg in de directieve psychologie en ben ik afgestudeerd bij Freddie Lange. Hij vond mensen eindeloos laten kletsen niet zo zinvol en meende dat je met bepaalde interventies situaties moest uitlokken.
In die tijd was het ook heel gebruikelijk om paradoxale interventies toe te passen, het onderwerp waarop ik ben afgestudeerd. Die benadering gaat uit van het idee dat bepaalde klachten een functie in het systeem hebben. Hierover kan je zeggen dat iemand iets niet meer moet doen, maar je kan het ook juist voorschrijven. Mensen komen bijvoorbeeld in gezinstherapie, omdat Jantje de “ei” en de “ij” voortdurend door elkaar haalt en telkens onvoldoendes haalt. Dan denk je als therapeut: “Dit is een afleiding; ze koesteren Jantje zijn leerstoornis, want dan hoeven ouders niet samen aan de gang”. Als je dan als therapeut met Jantje afspreekt dat hij nog wat onvoldoendes haalt voor Nederlands, omdat zijn ouders er nog niet aan toe zijn om hun relatieproblemen onder ogen te zien, komt het systeem in opstand tegen de therapeut. Men ging er van uit dat het systeem zich zo zou herstellen en verbeteren. De functie van de leerstoornis in het systeem zou dan verdwijnen.
Ik moet denken aan Nico Frijda, hij was hoogleraar en gaf het vak Inleiding in de Psychologie in de Oudemanhuispoort. Dat waren interessante colleges en er hing een fijne sfeer. Ik herinner mij specifiek de lessen over de verschillende rattenexperimenten, de aapjes van Harlow en de hechtingstheorie van John Bowlby. Andere interessante colleges werden gegeven door Huib van Dis, die lesgaf in de medische psychologie. Zijn colleges gaven meer inzicht in de mens als “black box” en hoe allerlei neurale principes misschien een rol zouden kunnen spelen in het gedrag van mensen.
Waardevolle aspecten voor mij zijn toch de pragmatische aspecten van de menselijke communicatie; wat wordt er nou eigenlijk gezegd? Het gaat hierbij ook om wat iemand op betrekkingsniveau aan de ander vertelt. Als psycholoog wordt soms overschat wat je allemaal aan iemand ziet, maar voor een deel kan je – door beter te kijken – wel zien wat iemand zegt. Tachtig procent van de menselijke communicatie verloopt non-verbaal, leerde ik van Paul Watzlawick. Door na te denken over de indirecte communicatie tussen mensen krijg je een soort bril op, waar ik goed van heb kunnen leven. Wat ik aan de psychologie leuk vind, is dat ik de tijd heb gehad om nieuwsgierig te zijn en op mijn eigen manier de studie vorm te geven. Nu is er veel meer vastgelegd en is er een grotere nadruk op presteren; dat was vroeger veel minder. Ik kom uit de tijd van “Gras kan maar zo hard groeien” en mensen hebben tijd nodig om iets te worden. Het lijkt mij moeilijk om – als je op je 21e afstudeert – al echt iets te vinden.
Ik denk dat mensen nu korter studeren, maar misschien de wetenschappelijke twijfel minder meekrijgen. Psychologie was vroeger geen beroepsopleiding; wel leerde je wetenschappelijk te denken en niet zomaar iets te vinden. Het is heel belangrijk dat wetenschappelijke twijfel blijft bestaan. Over de stelligheid waarmee psychologen soms over mensen oordelen, kan ik wel denken: 'waar is dat op gebaseerd?' Een IQ-test, bijvoorbeeld – dat is maar een begrip, een construct. Wat je van iets vindt bepaalt hoe je het aanvliegt, maar dat hoeft niet per se de waarheid te zijn. Rita Vuijk, een ontwikkelingspsychologe, zei bijvoorbeeld destijds al dat de psychologie nog niet bij machte was om serieuze oplossingen te bieden. Ik weet niet of dat nu veel anders is.
Ik studeerde voor de invoering van de tweefasenstructuur. Destijds was eigenlijk bijna niemand bezig met hoe lang je over de studie deed. Daardoor deed ik tijdens mijn studie al allerlei verschillende baantjes en kon ik doen waar ik op dat moment zin in had. Ook heb ik verschillende stages gelopen, waaronder als beroepskeuzepsycholoog en als gezinstherapeut bij het Derksen Instituut. Bij die laatste plek was er veel vrijheid – er kwamen cliënten binnen met een probleem en als stagiair kon ik ervaring opdoen met het werk van een psycholoog, vanuit mijn verse kennis over systemisch denken en persoonlijkheidsleer. Daarnaast heb ik twee jaar gewerkt als kandidaat-assistent bij het Testpracticum.
Aan het eind van mijn studie begon ik mij wel zorgen te maken waar ik mijn geld mee moest verdienen. Heel veel mensen gingen toen in de training business werken. Veel teams hebben namelijk samenwerkingsproblemen en individuele teamleden op hun beurt ook weer persoonlijke vraagstukken. Dit werk heb ik een tijd gedaan – eerst in de maatschappelijke gezondheidszorg en daarna bij bedrijven als Ahold, de NAM, Heineken, TNT en het waterbedrijf Dunea. Ik werkte altijd in een rol waarbij ik anderen hielp iets te leren. Dit trainings- en adviespad gaf gigantische vrijheid en ik heb veel hotels van binnen gezien. Voor mijn werk heb ik dan ook veel gereisd, waaronder naar Azië, Rusland en China. Ook heb ik veel in de redactie van Management Developmentbladen gezeten. Zo lang je blijft schrijven, moet je het vak bijhouden.
Iets waar ik trots op ben, is dat ik de huidige topmanagers bij diverse bedrijven heb gerekruteerd. Dan denk ik: 'Ergens heb ik dat toch goed gezien'. Ik ben blij om een bijdrage aan bedrijven te hebben kunnen leveren.
Inmiddels ben ik met pensioen, maar ik probeer die tijd toch wat in te vullen. Daarom ben ik onder andere coach voor Qredits, een financiële dienstverlener voor microkredieten. Ik coach de beginnende ondernemers die zo’n krediet krijgen, in allerlei verschillende branches – zorg, beauty, horeca, en dergelijke. Daarnaast houd ik nog altijd van tekenen.
Ik ben van het Curiosity Manifesto. Het idee daarachter is dat bedrijven met nieuwsgierige mensen het beter doen dan bedrijven die dat niet of minder hebben. Learning Agility was daarbij een maat om naar mensen te kijken, bijvoorbeeld: is iemand leergierig, staat diegene open voor ideeën en/of feedback? Het heeft veel met creativiteit te maken. Ik zie ook veel in de positieve psychologie – dat hoe je dingen benoemt en hoe je ernaar kijkt, voor een groot deel bepalend is voor hoe je je voelt. Eerder keek men vooral naar waar de gebreken zitten, bijvoorbeeld in de testpsychologie. Later verschoof de ontwikkeling meer naar kijken waar de talenten van mensen zitten, waarbij je meer aandacht besteedt aan de bijzondere kwaliteiten die iemand heeft.
Blijf nieuwsgierig en denk niet dat zoals het nu is, het ook daadwerkelijk zo is; dat sluit aan bij het Curiosity Manifesto. Tegelijkertijd is dat lastig, want de omgeving wil soms heldere antwoorden.