Interview met Erik de Baedts, directeur (2015-2022) van het Vredespaleis
10 August 2022
Als je aankomt bij het Vredespaleis in Den Haag zie je ongetwijfeld toeristen selfies maken voor het hek. Geen wonder, want het is een prachtig gebouw. Binnen ziet het er nog indrukwekkender uit, met hoge gewelven, rijke versieringen en bijzondere geschenken uit tal van landen. Het is met recht een paleis. Erik de Baedts laat het portret van Andrew Carnegie zien, de filantroop die het Vredespaleis financierde. Carnegie was eind 19e eeuw de rijkste man ter wereld en besloot om al zijn geld terug te geven aan de samenleving. Hij wilde investeren in onderwijs, wetenschap, heldendom en vrede. Toen hij werd benaderd voor geld voor het Vredespaleis ging hij akkoord onder voorwaarde dat er een stichting werd opgericht om het te bouwen en te beheren. Daarnaast moest er een bibliotheek komen op het gebied van internationaal recht en wilde hij dat de stichting het Vredespaleis tot in de eeuwigheid zou beheren. Erik is als directeur van de Carnegie Stichting daarom ook directeur van het Vredespaleis.
In 1907 wordt de bouw van het Vredespaleis in Den Haag gestart als gevolg van de eerste wereldvredesconferentie in 1899 op initiatief van de Russische tsaar Nikolaas II. Nederland had destijds een officiële neutraliteitspolitiek, waardoor deze eerste conferentie op verzoek van de tsaar aan de jonge koningin Wilhelmina in Den Haag plaatsvindt. Het is de bedoeling dat landen hun strijd niet meer uitvechten op het slagveld, maar vreedzaam in de rechtszaal. Hiervoor wordt het Permanente Hof van Arbitrage opgericht. Bij arbitrage leggen beide partijen hun lot in de handen van arbiters. Ze accepteren bij voorbaat het vonnis dat eruit komt. Met deze vertrouwelijke zaken treedt het Permanente Hof nooit naar buiten.
Een tweede hof, het Permanente Internationaal Gerechtshof, wordt later opgericht voor het geval een van beide partijen niet wil arbitreren. In dat geval kan een land naar de rechter stappen als het wordt aangevallen. Als de Volkenbond na de Tweede Wereldoorlog wordt ontbonden en de Verenigde Naties worden opgericht in New York, wordt het Internationaal Gerechtshof van de VN ook gehuisvest in het Vredespaleis.
Onderweg naar de Japanse zaal, die haar naam dankt aan prachtige Japanse wandtapijten, komen we langs het beeld van Tobias Asser, de enige Nederlandse winnaar van de Nobelprijs voor de vrede. Hij was de Nederlandse onderhandelaar tijdens de vredesconferenties. Met geschenken aan het Vredespaleis laten landen zien dat ze wereldvrede ondersteunen. Op de vloer van de Japanse zaal ligt een kleed uit Turkije en in de hoeken staan cloisonnévazen uit China. De Japanse zaal heet eigenlijk ‘de zaal van de Raad van Beheer van het Permanente Hof van Arbitrage’ en is veel in gebruik voor arbitrages. ‘Het is natuurlijk de missie dat hier conflicten vreedzaam worden opgelost, en dat gebeurt ook in de praktijk’ zegt Erik.
De Grote Rechtszaal kunnen we niet bekijken, omdat er tijdens het bezoek een zaak wordt beslecht door het Internationaal Gerechtshof tussen Gambia en Myanmar over de behandeling van de Rohingya-bevolking. Het illustreert dat het Vredespaleis in de eerste plaats een werkpaleis is, waar dagelijks zittingen plaatsvinden. Uit een later persbericht van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat het Hof de zaak met betrekking tot Myanmar in behandeling mag nemen.
Gelukkig realiseert men zich het belang van vrede nu weer meer door wat er in de wereld gebeurt. Er moet meer worden bijgedragen aan vrede en aan het Vredespaleis.
Als directeur van het Vredespaleis maakt Erik lange werkdagen. Hij moet zorgen dat het allemaal goed draait, maar ook dat er zo mogelijk meer externe bronnen worden aangeboord voor de ondersteuning van het Vredespaleis. ‘Het zijn intensieve dagen, met ook best spannende verhoudingen. De bijdrage van de Nederlandse staat is de afgelopen jaren niet geïndexeerd. Feitelijk krijgen we steeds minder. Terwijl de hoven alleen maar belangrijker worden en meer activiteiten ontplooien. Met minder middelen meer support regelen, creëert een hoge werkdruk in de organisatie. Zorgen dat we weer budget krijgen, zowel van bekende partijen als misschien van andere partijen, is een belangrijk onderdeel van mijn werk.’
Het is een uitdaging waar hij voor staat. ‘Gelukkig realiseert men zich het belang van vrede nu weer meer door wat er in de wereld gebeurt. Er moet meer worden bijgedragen aan vrede en aan het Vredespaleis. Daar werkt het ministerie van Buitenlandse Zaken nu aan en ik hoop dat het op korte termijn goed wordt afgerond. Dat zal veel betekenen voor het goed kunnen ondersteunen van de gerechtshoven, het runnen van de academie die hier zit voor de toekomstige juristen en het optimaal benutten van de ruimte voor allerhande vredesactiviteiten om partijen bij elkaar te brengen.’
Erik denkt graag terug aan de lessen in internationaal recht aan de UvA: ‘Rechtsregels zijn prachtig. Kijk naar het handvest van de VN, de eerste beginselen over de gelijkheid van volken. Kijk naar de universele verklaring van de rechten van de mens. Als je dat recht van eenieder op een eigen levenssfeer en overtuigingen weet te waarborgen, ben je al een heel eind.’
Erik is zijn studie aan de UvA gestart met een propedeuse Frans, met als doel over te stappen naar de destijds nieuwe richting Europese Studies, een zogeheten bovenbouwstudie zonder eigen propedeuse. ‘Er was wel wat onzekerheid: waar komen die alumni terecht? Daarom ben ik naast Europese Studies ook begonnen aan Rechten, wat ik uiteindelijk heb afgerond.’ Hij studeert af op een rechtsfilosofische scriptie over de legitimiteit van het Europees recht.
Eriks vader kwam uit een katholiek Brabants nest en ‘bekeerde’ zich tot de sociaaldemocratie van Joop den Uyl om op te komen voor mensen die het minder hebben. ‘Ik heb me altijd voorgenomen om in mijn werk iets te doen met de maatschappelijke betrokkenheid die ik van huis uit meekreeg, en die werd gevoed in mijn tijd aan de UvA.’ Na zijn studie start Erik eerst in een adviespraktijktak van Ernst & Young die zich richt op het behartigen van de belangen van verschillende branches. ‘Ik wilde eerst leren werken in een omgeving onder winstdruk en me zo ontwikkelen.’
Erik bekleedt vervolgens diverse functies. Bijvoorbeeld bij het ministerie van Economische Zaken als projectleider voor het liberaliseren van de energiemarkt. Aansluitend werkt hij een tijdlang als Secretaris College van Bestuur bij het International Institute of Social Studies (ISS). Deze ‘ontwikkelingsuniversiteit’ haalt professionals uit derdewereldlanden naar Nederland om een master te volgen. In hun thuisland passen ze vervolgens het verkregen inzicht en de opgedane kennis toe in functies bij de overheid en bij maatschappelijke organisaties. ‘Ik kon hier mijn maatschappelijke betrokkenheid goed kwijt.’
Ook in een volgende baan werkt Erik bij een brancheorganisatie met een maatschappelijk doel: de afvalsector. ‘Afval is een prachtig maatschappelijk product. We realiseerden ons dat afval- en materiaalstromen de wereld rond gaan, dat er een internationale strategie nodig is en dat we als afvalsector meer naar buiten moesten treden.’ Erik wordt gevraagd om president te worden van de net opgerichte Europese vereniging en om zich kandidaat te stellen voor de vereniging van de mondiale afvalvereniging. Hij gaat als eerste vertegenwoordiger van de afvalsector naar de klimaattop van Kopenhagen en wordt uitgenodigd om deel te nemen aan speciale workshops voor de volgende top in Durban. Het lukt hem met zijn collega-bestuurders om de afvalsector benoemd te krijgen als sector waarin flink moet worden geïnvesteerd in het kader van duurzaamheid. ‘Ik kreeg meer gevoel voor de VN-klimaattoppen en de governance van de VN. Je ziet hoe besluitsvormingsmechanismen werken.’
Gedurende zijn carrière zet Erik zich ook vrijwillig in voor diverse maatschappelijke doelen en politieke partijen. Uit het perspectief van vreedzame verhoudingen begint hij in Amsterdam met het organiseren van dialogen tussen christenen en moslims. ‘We lazen met jongeren een stuk uit de Bijbel en een stuk over hetzelfde thema uit de Koran, met een theoloog en een imam erbij.’ Hij wordt gevraagd om voorzitter te worden van de raad van levensbeschouwingen en religies in Amsterdam. Als hij naar Nijmegen verhuist, neemt hij dezelfde rol op zich bij de raad aldaar en die raad pakt groots uit tijdens de Vredesweek. ‘Iedereen is voor vrede, maar wat doe je er zelf aan? Dankzij deze activiteiten kon ik tijdens de sollicitatieprocedure voor directeur van het Vredespaleis aantonen dat ik me al voor vrede had ingezet.’
Zeven jaar geleden ligt er een krantenknipsel van zijn vader in de brievenbus: ‘Erik, iets voor jou?’ Het is de vacature voor directeur van het Vredespaleis. Tijdens de wervings- en selectieprocedure komt Erik als geschikte kandidaat naar voren: ‘Ik spreek natuurlijk Frans en Engels. Ik heb ervaring in belangenbehartiging naar de Nederlandse overheid. Bij het ISS heb ik me gericht op Haagse academische coalities, dus ik was bekend met de instellingen in het Vredespaleis. Ik heb een juridische achtergrond, wat bij het ondersteunen van de gerechtshoven van belang is. En ik heb managementervaring, wat ik nodig heb als directeur. Ik ben dankbaar dat ik hier mag werken aan vrede, in een heel complexe omgeving, dat wel.’ In de toekomst wil Erik blijven werken aan vrede, aan duurzaamheid en aan vrijheid van geloofsbeleving. ‘Werken aan dat soort trajecten, daar ligt mijn hart.’