(1896-1898, 1977-2002)
In 1896 stuitte de Franse opgraver H. Graillot op de heuvel van Le Ferriere op het uit de antieke bronnen bekende tempelcomplex van Mater Matuta en het hieronder gelegen Archaïsche votiefdepot. Deze ontdekkingen en de terracotta-decoratie die ooit het dak van de tempel gesierd hadden, baarden veel opzien en waren aanleiding voor de Italiaanse staat om de opgravingen over te nemen. Tot in 1898 werd er opgegraven. De tempelresten werden, evenals enkele andere structuren aan de westzijde ervan en het laatste stuk van de antieke weg naar het heiligdom. Daarnaast werd een tweede, omvangrijk votiefdepot uit de Hellenistische periode aan de voorkant van het tempelcomplex ontdekt. Na enkele preliminaire publicaties en zelfs een gedeeltelijke
voortzetting van de opgraving in de jaren 1907-1910, verdwenen de opgravingsgegevens in een buro-la en raakten de tempelresten overwoekerd. Kleine ‘opgravingen’ in de jaren ’30 en in de jaren ’50 bleven geheel ongepubliceerd.
In 1977 kreeg het Nederlands Instituut (NIR) te Rome een uitnodiging van het Comitato per l’ArcheologiaLaziale voor een heronderzoek naar de tempelresten van Satricum. Het eerste doel was het schoonmaken van de tempelresten om deze goed te kunnen documenteren. Al in de eerste week van de heropgraving van het tempelcomplex werd tussen de tufstenen funderingsblokken de oudste samenhangende Latijnse inscriptie gevonden, de Lapis Satricanus.De ontdekking van een hut in de cella van de tempel leidde tot een uitbreiding van het onderzoek naar de IJzertijd-resten onder de tempels. In de loop der jaren werd het onderzoek uitgebreid naar het gedeelte ten oosten van het tempelcomplex waar enkele grote gebouwen in kaart werden gebracht. Een team van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) startte tegelijkertijd met een onderzoek naar de archeologische resten ten westen van het tempelcomplex die deels al waren blootgelegd tijdens de opgravingen van 1896-1898. Behalve de resten van hutten en huizen werd door het Groningse team een enorm aardewerkdepot ontdekt evenals een klein grafveld.
Sinds 1991 onderzoekt een team van de Universiteit van Amsterdam (UvA) in voortzetting op het onderzoek van het NIR, de nederzettingsresten ten oosten van het tempelcomplex. Diverse nieuwe structuren kwamen hierbij tevoorschijn, voor een deel overeenkomstig met die ten westen van de tempels, maar ook structuren met nog onbekende plattegronden.
Naast de nieuwe opgravingen werd ook een begin gemaakt met het uitwerken en publiceren van de Italiaanse opgravingen op de akropolis. Dit heeft inmiddels geresulteerd in een publicatie van de reconstructie van de drie opeenvolgende tempels, twee publicaties over de terracotta-bekleding van de diverse tempelfases en een publicatie over de in 1907-1910 opgegraven hutten en graven op de westzijde van de akropolis. De publicatie van het votiefdepot onder het tempelcomplex, het zogenaaamd Archaïsch votiefdepot, is in voorbereiding.