29 november 2022
In de VS wordt een op de drie dollars aan beheerd vermogen inmiddels duurzaam belegd. Prominente media bekritiseren de vermogensbeheerders voor het rekenen van hogere fees aan duurzame beleggers. Zo riep The Wall Street Journal duurzaam beleggen al uit tot de nieuwe melkkoe. Ook in de Europese Unie wordt steeds meer duurzaam belegd. Door een recent amendement van de Markets in Financial Instruments Directive II (MiFID II) moeten professionele financieel adviseurs hun klanten tegenwoordig verplicht vragen naar hun voorkeuren voor maatschappelijk verantwoord beleggen (SRI). Autoriteiten voor de bescherming van beleggers, zoals de European Securities and Markets Authority (ESMA), en consumentenorganisaties zijn bezorgd. Ze denken dat financieel adviseurs klanten met een hoge bereidheid duurzaam te beleggen, kunnen uitbuiten door hen duurdere producten te verkopen.
De meeste vermogensbeheerders beweren daarentegen dat zij zich niet bewust zijn van mogelijke belangenconflicten gelinkt aan duurzame beleggingsvoorkeuren en stellen dat beleidsinterventies niet nodig zijn. Zij wijzen erop dat duurzame beleggingsproducten duurder kunnen zijn om te beheren dan conventionele producten, bijvoorbeeld door de kosten voor het screenen van de duurzaamheid van bedrijven. Empirisch bewijs dat duurzame beleggers benadeeld zouden worden, was er niet – tot nu.
Smeets en zijn collega’s Marten Laudi en Utz Wetizel voerden twee experimenten uit onder 415 financieel adviseurs in de VS en in Europa. Ze ontdekten dat adviseurs duurzame beleggers inderdaad hogere fees vragen in vergelijking met conventionele beleggers. Er bleek echter geen logische verklaring te zijn voor het verschil. Smeets: ‘De financieel adviseurs staken niet meer tijd en energie in hun duurzame beleggingsklanten en beschikten ook niet over meer vaardigheden in vergelijking met de benodigde skills voor conventioneel beleggen.’
De onderzoekers reproduceerden hun bevindingen in het tweede experiment. ‘Hierbij zagen we dat de adviseurs zelfs minder tijd besteedden aan hun duurzame klanten. Zowel in termen van bestede tijd als in termen van overwogen informatie leveren adviseurs evenveel of zelfs minder inspanning voor duurzame beleggers’, aldus Smeets. ‘Het lijkt erop dat adviseurs zich voor duurzame mandaten bijna uitsluitend richten op de relatief eenvoudige ESG ratings, terwijl ze voor conventionele beleggingsmandaten een bredere set van financiële informatie in overweging nemen. Dit duidt erop dat de waargenomen hogere fees het gevolg zijn van prijsdiscriminatie om extra winst uit duurzame beleggingsklanten te halen.’
De onderzoekers zagen echter ook dat de adviseurs met name een hoger tarief rekenden aan duurzame beleggers met weinig financiële kennis of als zij niets wisten over de financiële kennis van de klant. Smeets: ‘De hogere fee is er niet als de adviseur weet dat de financiële kennis van de duurzame beleggingsklant groot is.’
In een aparte studie verzamelden de onderzoekers surveydata bij 53 professionals die werkzaam zijn in regulering, beleidsvorming, regelgeving en toezicht in de financiële sector. De professionals voorspelden de uitkomsten van het onderzoek vooraf niet. Nadat ze kennis ervan namen, gaven zij allen aan dat beleidsinterventies noodzakelijk zijn. Smeets onderschrijft dit: ‘Bij duurzaam beleggen is de verwachting sowieso al dat het financieel rendement lager is in vergelijking met conventioneel beleggen. De combinatie met hogere tarieven bedreigt de aantrekkelijkheid van duurzame beleggingen op lange termijn en dat is zorgelijk.’
Marten Laudi, Paul Smeets en Utz Weitzel: ‘Do Financial Advisors Charge Sustainable Investors a Premium?’ (SSRN working paper, 24 november 2022)