Financiële educatie moet vaste plaats krijgen in het Nederlandse onderwijs
20 oktober 2020
Amagir, verbonden aan het Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam, onderzocht in welke mate 15-jarigen binnen verschillende onderwijstypen - vmbo, havo en vwo - in Nederland financieel geletterd zijn en wat hierbij van invloed is. Het onderwijstype van de leerlingen blijkt van invloed te zijn als het gaat om financieel kunnen plannen, ‘eerst denken, dan doen’ en financieel gedrag. Daarnaast blijkt er een grote kloof te zijn in financiële kennisscores tussen leerlingen van verschillende onderwijsniveaus. En ook ouders thuis hebben invloed. Leerlingen met een hoogopgeleide moeder bleken bijvoorbeeld meer financiële kennis hebben. Ook hebben leerlingen met een hoge sociaal-economische status (SES) meer financiële kennis dan leerlingen met een lage SES. Daarnaast blijkt het belangrijk dat jongeren met hun ouders en leeftijdsgenoten praten over geldzaken: dat houdt positief verband met hun houding ten opzichte van geld en hun financieel gedrag.
Meisjes en jongens verschillen in hun houding ten opzichte van geld en in hun financieel gedrag. Zo kwam onder meer naar voren dat jongens geld eerder als statussymbool zien en ‘waar voor hun geld’ belangrijk vinden, terwijl meisjes meer aandacht hebben voor financiële planning. Culturele verschillen lijken tot uitdrukking te komen in de houding van scholieren ten opzichte van geld en financieel gedrag. Een opvallend resultaat is dat leerlingen met een migratieachtergrond meer belang hechten aan geld als statussymbool dan leerlingen met een Nederlandse achtergrond. ‘Op het vmbo-bk hadden leerlingen die thuis meestal een andere taal spreken dan het Nederlands, een lager financieel-kennisniveau dan leerlingen die thuis Nederlands spreken’, licht Amagir toe. ‘Ik vond echter geen significant verband tussen de taal die thuis wordt gesproken en de houding ten opzichte van geld, geloof in het eigen financieel kunnen en financieel gedrag.’
‘Aan de hand van mijn bevindingen kon ik me gaan richten op het ontwerp van effectieve financiële-educatieprogramma's en kijken welke groepen daar het meeste baat bij kunnen hebben’, vertelt Amagir. ‘Ik kon vaststellen dat vmbo-leerlingen en leerlingen met een migratieachtergrond in bepaalde opzichten duidelijk verschillen van anderen en over het algemeen minder financieel geletterd zijn. Uit verder onderzoek kreeg ik inzicht in hoe houdingen en gedrag mogelijk kunnen worden beïnvloed.’ Op basis daarvan ontwikkelde Amagir uiteindelijk een financieel-educatieprogramma van acht lessen voor leerlingen van het derde leerjaar van het vmbo: SpaarWijs. Ze testte het programma onder 713 leerlingen van 42 klassen op 16 scholen. De uitkomsten waren veelbelovend. Zo was op de korte termijn te zien dat SpaarWijs het financiële-kennisniveau van de leerlingen verhoogt, en de intenties om te sparen en om een inkomen te verdienen stimuleert.
Amagir benadrukt tot slot: ‘Er staat ons nu dus eigenlijk niets meer in de weg om financiële educatie structureel in te gaan bedden, niet alleen in het voortgezet onderwijs, maar ook in het primair en hoger onderwijs. Met een doorgaande leerlijn kunnen we aansluiten bij specifieke gebeurtenissen die kinderen en jongeren meemaken in hun financiële leven. Het opleiden van leraren die vorm kunnen geven aan dit onderwijs is hierin essentieel.’
Aisa Amagir: ‘You can’t just spend all the money you have.’ Financial Literacy Education among Young Students in the Netherlands. Promotoren zijn prof. dr. H. Maassen van den Brink (UvA) en prof. dr. W.N.J. Groot (UM); copromotor is dr. A.H.J. Wilschut (HvA).
De promotie van Aisa Amagir vindt plaats op vrijdag 30 oktober om 17.00 uur in de Aula van de UvA. In verband met de coronasituatie is het bijwonen van de promotie uitsluitend mogelijk op uitnodiging.