27 augustus 2020
In de traditionele forensische bewijsvoering richten explosievenexperts zich onder andere op de chemische identificatie van een explosief. ‘Maar niet alleen het identificeren van het soort explosief materiaal is van belang’, licht Bezemer toe. ‘Het NFI krijgt steeds vaker vragen van het Openbaar Ministerie of er een mogelijke link is tussen twee plaatsen delict (bijvoorbeeld verschillende plofkraken) of tussen materiaal aangetroffen op een plaats delict en grondstoffen die bij een verdachte thuis worden gevonden. Met de karakteristieke chemische profielen (profiling) van explosieven kunnen gemeenschappelijke bronrelaties vastgesteld worden – of juist weerlegd – en zo helpen in de bewijsvoering en de opsporing. Als er bijvoorbeeld nog geen verdachte is, maar je kunt wel allerlei tactische informatie (intelligence) achterhalen uit het explosief zelf, kan dat de politie op het spoor van een verdachte brengen.’
Met haar onderzoek maakt Bezemer de stap van forensische bewijsvoering naar forensische intelligence. Informatie verkregen met behulp van profiling en intelligence van explosieven kan in de toekomst mogelijk zelfs worden ingezet om misdrijven met explosieven te voorkomen. Bezemer richtte zich op drie thema’s: organische explosieven, vuurwerk en de detectie van vuurwerksporen.
Het gebruik van explosieven is populair onder terroristen. Bij terroristische aanslagen wordt vaak gebruik gemaakt van organische, zelfgemaakte explosieven. Deze zijn relatief eenvoudig te maken en de benodigde grondstoffen zijn over het algemeen makkelijk te verkrijgen. Vooral het hoog-explosieve TATP wordt veelvuldig aangetroffen bij aanslagen, bijvoorbeeld bij de aanslagen bij het Stade de France in Parijs (in 2015) en de Manchester Arena (in 2017). Ook ETN, een organische nitraatester, wordt steeds meer gebruikt. Bezemer maakte van beide explosieven een groot aantal batches. Dat wil zeggen: ze maakte ze onder veilige omstandigheden en in kleine hoeveelheden met wisselende synthese-omstandigheden - steeds met andere processen, onder andere condities en met andere bestanddelen. ‘Op die manier kunnen we komen tot databases die we kunnen gebruiken voor de chemische profielen van organische explosieven. Die hebben we hard nodig. Ter vergelijking: in forensisch drugsonderzoek zijn enorm veel databases beschikbaar met informatie over de chemische samenstelling en het productieproces. Die databases konden worden aangelegd, omdat er veel drugsmonsters uit lopende zaakonderzoeken beschikbaar zijn. Bij explosieven is dat natuurlijk heel anders. Je moet ze dus zelf gaan maken om aan die informatie te komen.’
‘In Nederland vormen organische explosieven maar een deel van het zaakwerk. De meeste explosievenzaken hebben te maken met vuurwerkmisbruik’ aldus Bezemer. ‘Dit vormt een ernstig veiligheidsrisico. Dat komt niet alleen door het onverantwoordelijke en risicovolle gedrag van mensen, vaak jongeren. Criminelen maken ook gebruik van zwaar vuurwerk, zogenoemde flash bangers, bij bijvoorbeeld afpersingen, aanslagen of plofkraken. Naast het illegaal gebruik van legaal geproduceerd vuurwerk is er het probleem van goedkopere imitaties van flash bangers, vooral van de Cobra. Die zien er bijna hetzelfde uit als echte Cobra’s, maar zijn veel minder betrouwbaar en hierdoor nog gevaarlijker. Er zit vaak goedkope opvulling in zoals gravel of zaagsel, en de lonten zijn vaak niet goed.Bezemer ontwikkelde methodes die onderscheid kunnen maken tussen verschillende partijen van Cobra’s en imitatie-Cobra’s. Hiervoor legdeze in samenwerking met de politie een grote verzamelset van batches Cobra-vuurwerk aan. Verschillende types in beslag genomen partijen vuurwerk kunnen hiermee van elkaar worden onderscheiden. Dit helpt de politie bij het bestrijden van de illegale handel en het misbruik van Cobra’s voor criminele en terroristische activiteiten. Bij post-explosie-zaakonderzoek zijn de meeste uiterlijke kenmerken van een flash banger verdwenen en met de gevonden residuen kunnen zelden de karakteristieke kenmerken van het vuurwerk worden ontrafeld. Bezemer bedacht een methode om op basis van de sporenelementen in de plastic doppen – die bijna altijd deels of geheel intact worden aangetroffen – evengoed onderscheid te kunnen maken tussen verschillende partijen vuurwerk.
Vuurwerkwetgeving verschilt van land tot land, maar zelfs in landen met een strenge regelgeving zoals Nederland is zwaar vuurwerk relatief eenvoudig illegaal te verkrijgen, bijvoorbeeld via internet. Op die manier kunnen criminelen en terroristen krachtige explosieven maken, in relatieve anonimiteit en met minder veiligheidsrisico’s dan als ze thuis een organisch explosief zouden maken. Daarom richten politie en opsporingsdiensten zich steeds meer op de illegale productie en distributie van (legaal en illegaal) vuurwerk. Bezemer onderzocht twee screeningstechnieken voor de detectie van vuurwerksporen op verpakkingsmaterialen. De aanknopingspunten die zij vond, kunnen in de toekomst mogelijk helpen bij de grootschalige screening van postpakketen om de illegale distributie van vuurwerk op te sporen.
Bezemer voerde haar onderzoek uit bij het Van ’t Hoff Institute for Molecular Science van de UvA, het NFI en TNO (Rijswijk-Ypenburg), en binnen de context van het Co van Ledden Hulsebosch Centrum (CLHC). Ze werkte nauw samen met de Nederlandse politie en de Explosieven Opruimings Dienst (EOD) van Defensie. Een deel van haar onderzoek deed ze in de Verenigde Staten, bij het National Institute of Standards and Technology (NIST) en in samenwerking met de University of Rhode Island. Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en gefinancierd door het Internal Security Fund van de Europese Unie.
K.D.B. Bezemer: Forensic Explosives Intelligence. Promotoren zijn prof. dr. A.C. van Asten en prof. dr. ir. P.J. Schoenmakers.
De promotie van Karlijn Bezemer vindt plaats op woensdag 2 september om 11.00 uur in de Aula van de UvA. In verband met de coronasituatie is het bijwonen van de promotie uitsluitend mogelijk op uitnodiging.