15 oktober 2024
Meer dan 35.000 jeugdigen in Nederland kunnen niet bij hun ouders wonen vanwege een instabiele of onveilige situatie. Zij komen bijvoorbeeld in een open of gesloten residentiële jeugdhulpinstelling terecht. Het (inter)nationale recht stelt speciale eisen aan de behandeling van deze jeugdigen, zoals veilige en doeltreffende hulp. Op 1 januari 2024 trad bovendien de Wet Rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking met als doel vrijheidsbeperking binnen de gesloten setting zoveel mogelijk te voorkomen. In 2030 moet zelfs de hele gesloten jeugdzorg afgebouwd zijn.
‘Maar de problematiek neemt hierdoor niet af’, stelt Höfte. ‘We zien lange wachtlijsten, jeugdhulpinstellingen die het financieel zwaar hebben, jeugdigen die niet op de juiste plek komen en professionals die met extreem gedrag te maken krijgen waarvoor ze niet altijd passende hulp kunnen bieden. Door al dit soort ontwikkelingen staat de rechtspositie van jeugdigen onder druk en kunnen professionals, ondanks al hun goede bedoelingen, niet altijd in het beste belang van de jeugdige handelen.’
Höfte onderzocht in hoeverre kinderrechten centraal staan in het handelen van professionals en hoe recht en pedagogiek in deze sector samenkomen. Met professionals in de gesloten jeugdhulp analyseerde ze hiervoor onder andere een aantal casussen uit hun eigen praktijk om zo inzicht te krijgen in hun overwegingen bij beslissingen over jeugdhulp.
‘Professionals in de gesloten jeugdhulp komen vaak voor tal van dilemma’s te staan die om pedagogische én juridische afwegingen vragen’, stelt Höfte. Tijdens het bespreken van de casussen in haar onderzoek ontdekte ze dat alleen pedagogische overwegingen bewust worden ingezet. ‘Dan gaat het bijvoorbeeld over wat een jeugdige nodig heeft voor zijn of haar ontwikkeling en de borging van de veiligheid.’
Juridische overwegingen op basis van wetgeving werden echter niet expliciet gemaakt. ‘De professionals gebruikten wel juridische termen die in internationale verdragen zijn vastgelegd, zoals “de mening van de jeugdige” en de “verantwoordelijkheid van ouders”, maar waren zich daar niet bewust van.’
Professionals pakken niet de ruimte die wetgeving hun biedtSusanne Höfte
Volgens Höfte hangt dit samen met onvoldoende kennis over kinderrechten waardoor recht als ‘eng’ werd gezien (om je handelen achteraf te toetsen), te zwart-wit of te ingewikkeld. ‘Kinderrechten dienen zo niet als basis voor hun handelen. En professionals pakken hierdoor niet de ruimte die wetgeving hun biedt.’
Volgens Höfte bieden juridische kaders een breder veld van pedagogische mogelijkheden dan waar de professional zelf aan denkt.
‘In het Internationale Verdrag Voor de Rechten van het Kind is bijvoorbeeld vastgelegd dat een jeugdige recht heeft op passend onderwijs en gezonde sociale contacten met familie en vrienden. Door vanuit deze juridische afweging beslissingen over zorg te nemen, en bijvoorbeeld naar mogelijkheden buiten de instelling te zoeken omdat de instelling dit zelf niet kan bieden, waarborg je de rechtspositie van de jeugdige én streef je het pedagogische doel tot ontwikkeling van de jeugdige na.’
‘Met mijn proefschrift hoop ik echt te laten zien dat de juridische kaders met de kinderrechten niet eng zijn, maar een waardevolle aanvulling op de pedagogiek. Als je die samenbrengt sta je als professional veel sterker en kun je beter beslissingen nemen die in het belang van de jeugdige zijn’, stelt Höfte ter conclusie.
Susanne Höfte, 2024, 'Het juridisch kader als pedagogische ruimte'. Promotoren zijn prof. dr. C.H.Z. Kuiper en prof. dr. G.J.J.M. Stams.
Donderdag 24 oktober, 13.00-14.30, Agnietenkapel, Amsterdam