8 februari 2024
De UvA heeft nadrukkelijke ambities op het gebied van diversiteit, vastgelegd in de Nota Diversiteit uit 2019. Daarin zijn onder andere beleid en acties opgenomen die studenten met een migratieachtergrond ondersteunen op hun weg naar en binnen de universiteit. Ook is afgesproken dat deze acties gebaseerd worden op inzichten en data over in-en doorstroom. Het Central Diversity Office van de UvA heeft daarvoor samen met collega’s van de Vrije Universiteit, Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam en Wageningen Universiteit samenwerking met het CBS gezocht die nu een eerste dataset heeft gepubliceerd over de migratieachtergrond van instromers met een Nederlandse vooropleiding in de bachelor- en masteropleidingen .
De bachelorinstroom van studenten met een Nederlandse vooropleiding én migratieachtergrond neemt in het algemeen in aantallen toe. We zien vooral een forse stijging van het aantal studenten met een Aziatische of Marokkaanse achtergrond. Maar het aandeel dat deze studenten uitmaken van de totale studentenpopulatie stijgt minder: van 25% in 2008 naar 29% in 2022, wat in stedelijke gebieden en haar omgeving nog steeds als een bescheiden aandeel kan worden gezien.
Zoomen we in op de UvA, dan zien we een iets ander beeld. Ook hier zien we een stijging van het aantal studenten met een migratieachtergrond, vooral van studenten met een Marokkaanse achtergrond. Tegelijkertijd daalde de bachelorinstroom van studenten met een Nederlandse achtergrond met 22%. Hierdoor is naar verhouding het aandeel studenten met een migratieachtergrond in de populatie studenten met een Nederlandse vooropleiding gestegen naar 31%. In vergelijking met andere Randstedelijke universiteiten is dat een relatief grote stijging.
Als we de masterinstroom met de bachelorinstroom van drie jaar eerder vergelijken, de duur van een bacheloropleiding, blijkt de ‘doorstroom’ van studenten met een migratieachtergrond in het algemeen gemiddeld 10% lager dan van studenten met een Nederlandse achtergrond. Binnen de onderzochte universiteiten stromen dus minder migratieachtergrond studenten door naar een master aan één van die universiteiten. Uit de cijfers is niet op te maken of studenten naar een niet-onderzochte universiteit zijn doorgestroomd of de arbeidsmarkt hebben betreden. Hier zou dus nader onderzoek op zijn plaats zijn, om goed te kunnen reageren op deze mogelijk beperkte doorstroom van studenten met een migratieachtergrond. Beperkte deelname aan een master betekent namelijk ook dat verder op de academische ladder deze groep ondervertegenwoordigd blijft.
Tegelijkertijd zien we bij alle onderzochte instellingen dat sinds 2021 de instroom in de bachelor- en masteropleidingen sterk daalt onder studenten met een Nederlandse vooropleiding met én zonder migratieachtergrond (zie tabellen boven). In de bachelor blijft bij de UvA, de UU en de WUR het aantal instromende studenten met migratieachtergrond enigszins op peil, bij de andere universiteiten daalt die instroom aanzienlijk. In de master daalt de instroom van zowel Nederlandse als migratieachtergrond studenten bij alle instellingen in 2022 en bij de meeste ook in 2021 (op de VU en de WUR na). Dit effect is het sterkst onder studenten met een Nederlandse achtergrond.
Bij de onderzochte universiteiten komt een iets groter deel van de studenten met een migratieachtergrond binnen via de hbo-route. Uitgaande van instroom via vwo en hbo, komt 25% van de studenten met een migratieachtergrond binnen via het hbo, versus 19% van de studenten met een Nederlandse achtergrond. Bij de UvA is dit 28% om 23%. In de data is geen onderscheid gemaakt tussen studenten met een hbo-propedeuse of een hbo-bachelor diploma. Bij de UvA is de route via hbo-ba iets lastiger geworden na 2011. De groei in hbo-instroom is bij de UvA dan ook relatief laag onder studenten met migratieachtergrond.
‘De instroom en doorstroom van mensen met een migratieachtergrond blijft achter op die van mensen zonder migratieachtergrond', concludeert Machiel Keestra, Central Diversity Officer van de Universiteit van Amsterdam, op basis van deze cijfers. ‘Dit beeld ziet ons Central Diversity Office ook in onderzoeken wat betreft de promotie van mensen binnen de universiteit. De problemen die voortkomen uit ongelijke kansen spelen dus binnen de gehele “pijplijn” van het onderwijs. Vele factoren zijn hiervan op invloed, waarop we moeten inspelen. Uiteindelijk zal meer diversiteit en inclusie gunstig voor deze groepen zijn, maar ook ons onderwijs en onderzoek ten goede komen: om de complexe problemen van onze tijd op te lossen hebben we immers een grote diversiteit aan ervaringen, expertise en inzichten nodig.