22 december 2023
Het klinkt heel logisch: slachtoffers van partnergeweld (meestal vrouwen) kunnen door te werken economische zelfstandigheid verkrijgen en daardoor ontsnappen aan de gewelddadige situatie thuis. De werkelijkheid is een stuk complexer. Het kan voor vrouwen juist gevaarlijk zijn om (meer) te gaan werken, volgens Bouma. 'Deze blinde vlek bij beleidsmakers en professionals betekent dat we onterecht vasthouden aan ‘werk als oplossing’ en signalen van een vergroot risico op partnergeweld onopgemerkt blijven.'
Uit een analyse van Kamerstukken van Bouma blijkt dat betaald werk steeds sterker als de oplossing wordt neergezet. 'Opvallend', volgens Bouma, 'want in dezelfde periode toonden wetenschappers juist aan dat het verband tussen ‘werk’ en ‘partnergeweld’ complex is en werk zelfs een potentiële risicofactor kan zijn.'
Deze onderzoeken zijn voornamelijk op surveys gebaseerd, het onderzoek van Bouma richt zich op de inzichten van vrouwelijke slachtoffers zélf. Ze interviewde 22 vrouwen en observeerde trainingen van De Nieuwe Toekomst (een interventie die vrouwelijke slachtoffers van partnergeweld ondersteunt in hun re-integratie naar betaald werk). De vrouwen hadden veel kritiek op het idee dat werk partnergeweld kan voorkomen. 'Het is natuurlijk niet zo dat als je je eigen geld verdient, dat er geen huiselijk geweld meer plaatsvindt', vertelde Tineke (38, namen gefingeerd). Een ander veelvoorkomend probleem was dat de gewelddadige partner de toegang tot het ‘eigen geld’ belemmerde.
De vrouwen spraken ook over de immateriële waarde van werk. Het biedt sociale steun, een veilige haven, afleiding en heeft een potentiële signaleringsfunctie. Maar dat is niet altijd zo, vertelde Aniek (41). Ze kreeg van een bedrijfsarts het advies om een assertiviteitstraining te volgen. 'Ik kan er nu wel om lachen, hoor. Het eerste huiswerk wat ik kreeg was ‘nee zeggen’. Een week later kwam ik terug bij die assertiviteitstraining met dikke blauwe ogen. ‘Dit is wat ik krijg als ik nee zeg.’ Toen is uiteindelijk het balletje wel gaan rollen.'
Werk kan helpen bij sommige situaties, maar de beleidsopvatting dat het dé oplossing is komt volgens Bouma niet overeen met de realiteit. Werk is niet voldoende en heeft soms ook te veel negatieve gevolgen. Zo kan het geweld juist starten of verergeren wanneer de partner een gevoel van statusverlies ervaart. Ook voelen de vrouwen druk om in het herstelproces ‘te snel’ of ‘te hard’ te gaan werken, met een vertraging op het herstelproces als negatief gevolg.
Dit houdt volgens Bouma verband met de manier waarop beleidsmakers spreken over ‘werk’ als meest gewaardeerde participatievorm. In de trainingen en 46 (groeps-)interviews met gemeentelijke ambtenaren en medewerkers in de vrouwenopvang en re-integratiediensten zag Bouma dat zij eigenlijk ook gevangen zitten. Met de wet- en regelgeving enerzijds en de behoeften van de vrouwen anderzijds. 'Wanneer zij de ‘rol’ van beleidsuitvoerders achter zich lieten en zich verplaatsten in de positie van de vrouwen zelf, spraken zij bijna op dezelfde manier over de waarde van werk als de vrouwen zelf.' Behalve over de negatieve effecten van werk. Bouma concludeert dat ‘werk als oplossing’ zeer dominant is, met als gevolg dat signalen over een vergroot risico op partnergeweld of vertraging in het herstelproces niet voldoende worden herkend.
Bouma roept op het beleid weer aan te laten sluiten bij ervaringen van slachtoffers en de bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek. 'Beleidsmakers lijken vast te houden aan een eenduidig causaal verband tussen ‘werk’ en ‘partnergeweld’ terwijl de vrouwen iets anders zeggen, stelt Bouma, 'er wordt onterecht een simpele oplossing geboden voor een heel complex probleem.'
Ook is het nodig de beleidsdefinitie van ‘economische zelfstandigheid’ aan te passen en daarbij ook rekening te houden met economisch geweld: 'In Nederland kijken we alleen naar de hoogte van het inkomen. We zijn vergeten om te kijken of iemand daadwerkelijk toegang en controle tot heeft tot dit inkomen.'