Als klein jongetje ben ik eens getest door een psycholoog, en vond ik dat dermate interessant dat ik dacht: “Ik wil later ook psycholoog worden”. Dat ik de studie aan de Universiteit van Amsterdam wilde volgen, wist ik destijds ook al. In mijn jeugd tenniste ik fanatiek en deed ik mee aan een internationaal jeugdtoernooi in Amsterdam. Ik vond de stad toen zo te gek dat ik dacht: “Daar wil ik gaan studeren”. Eigenlijk heb ik nooit getwijfeld over mijn studiekeuze, alhoewel ik in eerste instantie dacht dat ik therapeut wilde worden. Het liefst psychoanalyticus, door een boekje over Freud dat ik van mijn beste vriend had gekregen. Ik hoorde daarnaast in mijn vriendengroep vaak terug dat anderen zo goed met mij konden praten.
Wil je een eerlijk of een diplomatiek antwoord? Vóór mijn studie sportte ik heel fanatiek, waardoor ik tijdens de studie ook van alles wilde inhalen. Mijn studie leed er niet onder, maar ik was wel een enorm nachtmens. Colleges die ’s ochtends werden gegeven, sloeg ik over het algemeen over. Ik herinner me ook nog de testweek, waarbij we als eerstejaars op woensdagmiddag testen moest invullen. Dat heb ik wel een aantal keer in kennelijke staat gedaan. Daarnaast las ik veel, ook over onderwerpen buiten de psychologie, en ging ik regelmatig naar de film. In het tweede jaar moesten we een extern bijvak volgen, en koos ik voor filmkunde.
In mijn tweede jaar maakte ik bij het vak Ontwikkelingspsychologie kennis met het werk van John Flavell over metacognitie. Het denken over het denken, heel kort gezegd; dat greep mij heel erg. De cognitieve psychologie had voor mij tot dan toe best iets mechanisch of machinaals, maar metacognitie maakte het weer menselijk. Verder herinner ik mij nog heel goed een tekst over zelfontplooiing van wijlen Bert Duijker, die de empirisch onhoudbare pretenties van het begrip heel eloquent ontleedde. Ik denk dat dit ook een zaadje is geweest voor mijn eigen belangstelling in schrijven over de psychologie. Het leren schrijven is ook vooral een kwestie van veel lezen en kijken hoe anderen dat aanpakken.
Qua docenten denk ik aan Igor van Krogten en Henk ter Haar. Van Krogten was een klinisch psycholoog, met een afkeer van statistiek. Hij was een literair begaafd man, gaf fantastische hoorcolleges en gaf onder meer ook een keuzevak over “waarom Nederlanders er zo schobberdebok bij lopen”. Nadat ik gepromoveerd was, sprak ik hem en zei hij: “Nou, Vittorio, nu mag je me tutoyeren”. Henk ter Haar gaf Inleiding in de Psychologie in het eerste jaar, waar hij een enorme show van maakte. Hij was volgens mij ook een toneelspeler, dus dat was erg theatraal en vermakelijk.
Ik studeerde in de periode van 1985 tot 1991 en je merkte destijds al wel dat de psychologie aan het veranderen was. Gedurende mijn studietijd werd de psychologische meetapparatuur steeds geavanceerder en wist je dat dat een grote rol ging spelen. Ik vraag me wel af of de grote vragen in de psychologie, bijvoorbeeld over wat “het zelf” is, ons onbewuste en andere grote levensvragen, heel erg veranderd zijn. De meetmethoden zijn anders, maar de vragen zelf staan nog. Eens in de zoveel tijd proberen we die grote vragen met een nieuwe meetmethode te beantwoorden, en komen we er uiteindelijk toch weer achter dat er niet – of nauwelijks – antwoorden op te vinden zijn.
Na mijn afstuderen heb ik eerst aan de Universiteit van Amsterdam gewerkt, waar ik de werkgroepen VRT (Verslaglegging en Rapportage Teksten) aan eerstejaarsstudenten en Onderzoekspracticum aan tweedejaarsstudenten gaf. In die periode hebben een collega en ik ook samen een studievaardigheidscursus ontwikkeld, wat de basis vormde voor mijn proefschrift over leerstijlen van studenten en hoe dat samenhangt met studieresultaten, intelligentie en persoonlijkheidseigenschappen. Uiteindelijk ben ik in 1998 gepromoveerd bij Jan Elshout en Christiaan Hamaker. Tijdens het schrijven van mijn proefschrift rolde ik per toeval de journalistiek in. In die periode schreef ik voor allerlei bladen en kranten. Dat was niet zo gepland, maar zo is het wel gelopen. Uiteindelijk werd ik gevraagd om hoofdredacteur te worden van een consultancy-blad en via die weg ben ik uiteindelijk ook bij De Psycholoog terechtgekomen. Op dit moment ben ik zo’n dertien jaar hoofdredacteur, en maak ik het blad nog altijd met veel plezier. Ik voel me inhoudelijk thuis bij het blad, omdat het een kruispunt is van wetenschap en wetenschapsjournalistiek.
De psychologie is een ongelofelijk breed vak, en op een of andere manier houd ik mij wel altijd met die breedheid bezig. De Psycholoog is een heel gevarieerd blad, bijvoorbeeld. Daarnaast ben ik op dit moment met twee boeken bezig – één over TBS en één over “een” geschiedenis van de Nederlandse Psychologie. Niet “de” geschiedenis, want er is ontzettend veel psychologie. Als ik zou zeggen dat ik een volledig overzicht zou hebben, zou ik zelf naar een psycholoog moeten vanwege grootheidswanen. Toch wil ik een geschiedenis, of misschien uiteindelijk mijn geschiedenis, maken. Het bezig zijn met de breedheid van het vak, is iets wat mij ligt. Zonder die breedheid wordt het zo miniem en ben je, bijvoorbeeld bij een promotie, vaak met iets heel kleins bezig. Het bezig zijn met die complexiteit is iets wat mij interesseert. Het is niet dat ik het allemaal begrijp, maar het geeft mij meer voldoening.
Op een van de allereerste stukken die ik schreef, over situatiepsychologie, kan ik nog steeds lachen. Ik denk dat dat stuk mij kenmerkt – ik heb heel serieuze stukken geschreven, maar er moet ook ruimte zijn voor een lach.
Dan zou ik toch weer breder met het vak bezig zijn, vermoed ik.
Ik denk dat ik vooral goed zou luisteren en – als het even kan – ook de tijd zou nemen. Het wordt op dit moment op een manier beheersbaar gemaakt, waarbij er voor een specifiek probleem een bepaald aantal sessies staat. Ik denk dat het vrijer of losser mag en zou moeten kunnen. Het zou geen “kunstje” moeten zijn, maar een “kunst”. Er wordt gepretendeerd dat een bepaalde aandoening in tien sessies te verhelpen is, terwijl ik denk dat er veel meer aandacht voor individuele verschillen zou mogen zijn. De macht van zorgverzekeraars is daarin ook erg ver doorgeschoten, waarbij ik het idee heb dat psychologen en psychiaters daarin ook iets aan zichzelf hebben te wijten dat het zo ver is gekomen. Ze hebben het vertrouwen op hun expertise in zekere zin weggegeven aan managers en zorgverzekeraars. Dit gaat ten koste van het eigen vakmanschap.
Neem je vooral niet al te veel voor. Plan niet te veel, laat het gebeuren en volg je hart. Houd niet vast aan een illusie van beheersbaarheid, maar laat veel gebeuren. Probeer wat je doet, in ieder geval zo goed mogelijk te doen. Ik verbaas mij bijvoorbeeld weleens over mensen die heel veel met hun CV bezig zijn, dat heb ik eigenlijk nooit gedaan. Iets wat goed is voor je CV, hoeft niet per se goed te zijn voor jezelf – om maar eens even een wijsheid te spuien.
Als ik iets over had mogen doen, was ik een jaar met een sportbeurs naar Amerika gegaan om daar te studeren en te tennissen. Tussen het tweede en derde studiejaar heb ik samen met een vriend gereisd – niet specifiek voor de studie – maar heb daarvan wel heel veel over psychologie geleerd, inclusief mijn eigen psychologie. Ik vind het over het algemeen jammer dat ik voor mijn studie nooit in het buitenland heb gezeten. Dat zou best een verrijking zijn geweest.
Auteur: Chiara Staal