‘Mijn vak houd ik bij door lezingen te bezoeken’
‘Het is zó belangrijk dat er een rijk aanbod is van de universiteit, zodat je je in je studententijd breed kunt ontwikkelen. Daar ben ik een bewijs van. Dat is ook mijn motivatie om een actieve UvA-alumnus te zijn: ik wil weten waar de universiteit zich mee bezighoudt.’
‘Bij de UvA werd begin jaren zeventig psycholinguïstiek en taalpathologie gedoceerd. In Leiden werd de transformationeel-generatieve taalkunde van Noam Chomsky toen nog niet onderwezen. Dus ik stapte na mijn kandidaats in Leiden over naar de UvA, waar bij Algemene Taalwetenschappen de focus wel op de nieuwe zienswijze van Chomsky lag.
Dat heeft me wel veel hoofdbrekens gekost. Ik moest mij die stof eerst zelf eigen maken voordat ik actief kon meedoen met de colleges en werkgroepen. Omdat het in die tijd moeilijk was om op dit gebied werk te vinden, besloot ik in Amsterdam ook logopedie te gaan studeren; de paramedische opleiding in de taalpathologie. Dat was bij Fonetische Wetenschappen van de UvA, in samenwerking met het Wilhelmina Gasthuis en de Stichting Logopedische Opleidingen.'
‘De studie had helemaal mijn hart. Heel lang was het mijn intentie om kinderarts te worden. Mijn zwakte in natuur- en scheikunde en mijn studierichting gymnasium alfa, blokkeerden die wens. Aan de UvA combineerde ik mijn liefde voor taal- en letterkunde met de klinische insteek van taalwetenschappen. De hoogleraren en docenten waren geëngageerd. Door de levendige interactie tijdens de colleges, werden we gemotiveerd iets extra’s te doen voor studie en vakgroep. Zo was er een werkgroepje waarin wij publicaties op ons vakgebied kritisch beoordeelden.’
‘Ik ben in 1999 gepromoveerd op de vroegste ontwikkeling van baby’s en peuters met een lip-, kaak- en gehemeltespleet. Mijn hypothese dat de goed behandelde kinderen mentaal een rijkere taalvaardigheid hadden opgebouwd voordat ze geopereerd werden, is later door onderzoekers van Nijmegen en Leiden getoetst en bevestigd.
Het eerste levensjaar van de baby is van uitzonderlijk belang voor zijn taalontwikkeling. Een taalontwikkelingsprobleem bij kinderen wordt nog vaak te laat onderkend. Het brein ontwikkelt zich razendsnel. Hoe eerder een onderkenning, des te beter. Nog niet zo lang geleden werden dove kinderen in de audiologische centra pas onderkend met 9 maanden. Nu gebeurt dit al bij de geboorte.
Mijn ideaal is dat bij vroegtijdig onderzoek naar de spraakwaarneming bij 6 en 9 maanden, de kinderen met een verhoogd risico op taalontwikkelingsstoornissen en dyslexie onderkend en behandeld worden. Bij onderkenning op de leeftijd van 3 jaar zijn we al te laat. In samenwerking met de Radboud Universiteit hoop ik via een fonds of legaat te investeren in dit vroegste onderzoek naar taalontwikkelingsstoornissen en dyslexie. Het zou mooi zijn als de UvA ook mee wil doen.’
‘Mijn vak houd ik nog steeds bij door regelmatig lezingen te bezoeken. Zoals van Spui25, het academisch-culturele podium van de UvA. Toegang tot de UvA bibliotheek (UB) voor het lezen van internationaal belangrijke tijdschriften, is voor mij als alumnus essentieel.
De Vrijdagmiddagclub, wekelijkse lezingen van Algemene Taalwetenschap, was na mijn afstuderen heel belangrijk voor mij. Met een baan buiten Amsterdam was het wel lastig om die lezingen elke week te bezoeken.
Voorts is de oprichting van het WAP (Werkverband Amsterdamse Psycholinguïsten) en de Vereniging Klinische Linguïstiek belangrijk voor me geweest.
Maar de meeste voeding kreeg ik altijd bij de internationale congressen. Ik werkte ook een paar maanden mee in het Veterans Administration Center in Boston, dankzij een Fulbright-Hays beurs.’
‘Mijn lessen voor de Stichting Logopedische Opleidingen, later de Hogeschool van Amsterdam, betroffen het hoofdvak Articulatiestoornissen en daarin opgenomen fonologische problemen, ook ‘afwijkende mondgewoonten’. Dankzij het werk van de promovendi van de UvA, kon ik theoretisch en praktisch goed onderwijs geven. De laatste jaren heb ik, onder de paraplu van het NCOI, inservice post-hbo logopedie-onderwijs gegeven.’
‘Mijn man is in 2012 overleden. Wij kregen geen kinderen. Met zijn overlijden was de Groningse Jansonius-tak uitgestorven. Met het Jansoniusfonds, opgericht in 2013, bleef de naam Jansonius bestaan. Mijn man en mijn schoonvader waren geïnteresseerd in oude kaarten. Daarom koos ik, mede vanwege de beroemde cartograaf Janssonius, voor een fonds dat dit erfgoed zou beschermen.
Het Allard Pierson en de medewerkers van de groep Historische Cartografie waarborgen dit optimaal. Jaarlijks wordt de Jansoniuslezing gehouden. De aula in het museum is al jaren te klein om alle belangstellenden te herbergen. Er moet daarom worden uitgeweken naar de Doopsgezinde Kerk aan het Singel.’
‘Alumnibijeenkomsten bezoek ik graag, ook de Universiteitsdag. Informatie krijgen is voor mij net zo belangrijk als culturele manifestaties, sport en spel. Cultuur voedt mijn ziel en de uitnodigingen voor donateurs van de UvA via AUF (Amsterdams Universiteitsfonds) zijn doorgaans cultureel. Op de Universiteitsdag zie ik ook mijn medestudenten, de mensen waarmee ik werkte op de VU, in het AMC of op andere locaties, of waaraan ik onderwijs gaf.
De presentaties van studenten zijn bijzonder om naar te luisteren. Informatie over wat de UvA nu presteert op het gebied van wetenschappelijke onderzoek voedt mijn geest. Het zet me aan het denken. Ik kan gewoon niet wachten tot corona ons leven niet meer blokkeert. Ik hoop nog lang gezond te blijven om van dit alles te genieten.’
‘Ja, dat heb ik nog steeds. Helaas zijn er al enkele overleden. Jaarlijks komt de groep uit de periode dat ik promoveerde bijeen. Door Covid kwamen we dit jaar niet bij elkaar, maar straks zien we elkaar weer, thuis of in een eetcafé. Onze toenmalige hoogleraar ATW (Algemene Taalwetenschap) en promotor Anne Baker attendeert ons altijd op nieuwe bijeenkomsten.’