Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstratie zijn beide een groot goed. Toch riep de Arnhemse burgermeester Ahmed Marcouch onlangs op een verbod in te stellen op het verbranden van heilige boeken. Er klinken ook steeds vaker harde woorden over klimaatdemonstraties of protesten tegen de oorlog in Gaza. Hoe verhoudt dit zich tot de vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht? Onze experts reageren in de media.

Groepsbelediging

‘Er wordt vrij snel gezegd dat iets een beperking is van de vrijheid van meningsuiting’, zegt emeritus hoogleraar Informatierecht Egbert Dommering in NRC. ‘Maar er is een grens tussen een krachtige uiting en een poging iemand de mond te snoeren.’ Een koranverbranding of het verbranden van vergelijkbare heilige teksten hoort volgens Dommering bij het tweede. ‘Het argument vóór een verbod is dat je dit kunt zien als een vorm van groepsbelediging.’ Maar groepsbelediging is in Nederland gedefinieerd als een verbale handeling. ‘Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bepaalde eerder dat dit ook met andere middelen kan’, legt Dommering uit.

Rechtsfilosoof en jurist Klaas Rozemond is het niet met Dommering eens. In een stuk in NRC staat: 'Egbert Dommering schrijft dat koranverbrandingen niet onder de vrijheid van meningsuiting vallen. Zijn argument is dat een boekverbranding niet “een meningsuitwisseling tussen de schrijver en de verbrander” is. Dat argument veronderstelt dat alleen uitwisselingen van meningen onder de vrijheid van meningsuiting vallen en dat lijkt mij onjuist. Uitgangspunt van het Nederlandse strafrecht is dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het strafbare beledigen van gelovigen en het straffeloze uiten van kritiek op een religie, hoe onwelgevallig die kritiek ook is voor gelovigen.'

In je eentje demonstreren

Ulli d'Oliveira, emeritus hoogleraar Migratierecht, schreef een opiniestuk in NRC naar aanleiding van het protest tegen de aanwezigheid van de Israëlische president Herzog bij de opening van het Holocaustmuseum. Hij was uitgenodigd bij de opening omdat zijn vader als dwangarbeider in een werkkamp heeft gewerkt. Maar d’Oliveira vond het belangrijk om te laten merken dat er onder de genodigden ook mensen zaten die het met de demonstranten die buiten stonden eens waren. ‘Ik stapte uit de rij en liep naar de betogers, maar werd tegengehouden door de politie. Agenten riepen dat ik niet moest polariseren. Ik zei dat ik juist wilde depolariseren. Ook werd me verteld dat ik niet mocht demonstreren in mijn eentje. Ik sprak dat tegen: het demonstratierecht is er ook voor eenlingen.’

Grenzen van de wet

De demonstraties tegen de Gaza-oorlog en acties van klimaatactivisten in musea zoeken de grenzen van de wet op, vindt Egbert Dommering. Hoe daarmee strafrechtelijk en bestuurlijk moet worden omgegaan, is niet eenduidig. Dommering vindt echter niet dat de overheid vooraf grenzen moet stellen aan het demonstratierecht. In een opiniestuk in NRC schrijft hij: ‘Sinds het uitbreken van de Gaza-oorlog is er in de wereld heftig in het openbaar op het militair en gewelddadige optreden van Israël tegen de Palestijnen in Gaza gereageerd. Daarbij zijn demagogische vergelijkingen met de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog van begin af aan in het openbaar gebezigd.’ Met de uitnodiging van de Israëlische president Isaac Herzog was het voor de organisatoren van het museum daarom te verwachten dat de officiële opening tot een demonstratie met deze demagogie zou kunnen leiden. ‘Zij hadden er daarom verstandiger aan gedaan de voorgenomen aanwezigheid van Herzog af te gelasten,’ schrijft Dommering.