30 augustus 2017
Patiënten met kanker moeten volgens de hoogste standaard behandeld worden, vertelt Mischa de Ridder. ‘Door onder meer de vergrijzing van de populatie, maar ook door toegenomen behandelingsmogelijkheden, legt dit de komende jaren een verhoogde druk op zorginstellingen. Dat zal bij patiënten met hoofd-halskanker de komende jaren niet anders zijn.’
‘Het is vanzelfsprekend essentieel dat de kwaliteit van zorg te allen tijde gewaarborgd wordt’, aldus De Ridder, die zijn onderzoek deed onder leiding van kaakchirurg prof. Smeele (ACTA). ‘De eerste stap is dan om de huidige kwaliteit - en mogelijke variatie hierin tussen verschillende zorgaanbieders - vast te stellen. Dat kan door het kijken naar zogenoemde kwaliteitsindicatoren.’ De Ridder onderzocht drie groepen indicatoren: structuur, proces en uitkomstindicatoren. Structuurindicatoren gaan over de zorgomgeving waarbinnen zorg wordt geleverd, bijvoorbeeld het ziekenhuistype en de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel. Procesindicatoren beschrijven het zorgproces: het diagnostisch traject, de medische besluitvorming, behandeling en nazorg. Uitkomstindicatoren, tot slot, beschrijven de daadwerkelijke uitkomst van een behandeling: hoeveel patiënten overleefden er binnen een groep patiënten? En wat vult een patiënt in op een vragenlijst over de kwaliteit van leven?
Binnen het domein structuur richtte De Ridder zich op de centralisatie en variatie van zorg. ‘Hieruit bleek dat de variatie in volume en behandeling tussen de hoofd-halscentra significant verschilde’, vertelt hij. Het verschil in volume komt hoofdzakelijk door verschillende verwijspatronen, terwijl het verschil in behandeling meer te maken heeft met plaatselijke expertise. De vraag of deze variatie van zorg ook verschil in kwaliteit van zorg veroorzaakt zal toekomstig onderzoek moeten uitwijzen.
Ook werd naar een procesindicator gekeken: de invloed van wachttijd op de overleving van patiënten. ‘De negatieve invloed van een langere wachttijd op de overlevingskansen van de patiënt bleken in mijn studie niet aantoonbaar, maar in een nationaal vervolgonderzoek dat niet opgenomen is in dit proefschrift wel degelijk’, vertelt hij. Een verbeterslag die dus gemaakt zou kunnen worden, is onder andere het invoeren van sneldiagnostiek en optimale logistiek zodat de tijd tussen diagnose en behandeling zo kort mogelijk gemaakt wordt.
Naast de wachttijd onderzocht De Ridder het geprotocolleerd uitsnijden van een halsklierdissectiepreparaat. ‘Het aantal lymfeklieren in de hals verschilt per patiënt, maar gestandaardiseerde chirurgie en gestandaardiseerde bewerking van het chirurgisch preparaat beperken die variatie in aantallen. ‘De ratio tussen tumorpositieve lymfeklieren en het aantal verwijderde lymfeklieren in de hals zou een voorspellende waarde hebben, maar door niet-gestandaardiseerde chirurgie wordt zo’n ratio volstrekt onbetrouwbaar en niet universeel toepasbaar als voorspellende factor’, zegt De Ridder. Door de hoofd-halsoncologische zorg meer te concentreren kan hier volgens hem iets aan gedaan worden.
Een verdere centralisatie van deze zorg kan ook helpen om statistisch valide uitspraken te doen over de kwaliteit van zorg voor patiënten met een specifieke vorm van hoofd-halskanker, waar De Ridder zich op richtte: het speekselkliercarcinoom. ‘In de afgelopen 22 jaar is weinig tot geen verbetering in overleving voor deze patiënten te zien. Bovendien komen er per hoofd-halscentrum soms maar drie van deze gevallen per jaar binnen. Als deze patiënten slechts op enkele plekken geholpen kunnen worden, helpt dit om iets meer te kunnen zeggen over de kwaliteit van zorg voor hen.’